Historicus Herman Pleij over aards genot

Geplaatst op zondag 01 oktober 2017 @ 16:14 , 1001 keer bekeken

HERMAN PLEIJ - GELUK!? 
Van hemelse gave tot hebbeding. 
- - CPNB, 64 blz., 3,50 € - -

Geluk is nooit gewoon geweest. 
 
Geluk is een glibberig begrip. Vandaag hebben we een heuse geluksindustrie, maar hoe keken mensen daar in vroeger tijden tegenaan? Herman Pleij over gelukzoekers aller tijden.  

VEERLE VANDEN BOSCH, De Standaard, 29 september 2017
  
‘Gelukkig zijn, daarvoor wil ik alles geven’, zingt Raymond van het Groenewoud. Dachten de middeleeuwers er ook zo over? In zijn essay Geluk!? gaat literatuurhistoricus Herman Pleij op zoek naar de betekenis van geluk door de eeuwen heen.
 
Eeuwenlang bestond geluk bij gratie van het ongeluk. Het kwaad fungeerde als contraststof voor het goede, en moest, schrijft u, zorgvuldig worden beheerd door de overheid.
‘Dat heeft Augustinus moervast in de kerk verankerd, hij heeft de ideologie van het christendom vastgelegd. Hij zegt dat het kwaad noodzakelijk is, dat God het zo bedoeld heeft, anders kun je het goede en het geluk niet kennen. Mensen in de hemel zijn hun aardse leven niet vergeten, ze weten wat ongeluk is, anders zou dat eeuwige hemelse geluk niets voorstellen. Maar de kerk moet proberen dat kwaad zo veel mogelijk zelf te beheren, zodat de duivel, die sinds de zondeval de baas is op aarde, niet meer kwaad kan stichten dan nodig is. Net zoals er in een paleis latrines zijn waar mensen hun behoefte doen, zegt hij, zo moet het kwaad ook gelokaliseerd worden en onder toezicht staan. Anders gaat het hele paleis stinken, want dan doet iedereen overal zijn behoefte. Zo kwam het dat stedelijke en kerkelijke instanties in de middeleeuwen bordelen exploiteerden, met Augustinus als rechtvaardiging, maar tegelijk bleek het hier en daar een grote bron van inkomsten te zijn, dus dat had ook wel iets hypocriets.’
  
Maar het ware geluk kwam pas na de dood.
‘Ja, mensen hadden het geluk verspeeld met de zondeval. Adam en Eva wisten in het paradijs niet wat geluk was, omdat het absoluut was. Pas toen ze daar verdreven werden, ontdekten ze dat ongeluk bestond. Geluk kon volgens de kerk dus niet meer bestaan op aarde, maar je kon het wel terugverdienen in de hemel, als je je maar gedroeg en genoeg boete deed. Die leer werd in de praktijk gebracht door verstervingsidealen, mensen die hun lichaam tuchtigden en zo. Een beweging die aan kracht won naarmate ook de levenslust steeds meer de kop opstak. Mensen probeerden geluk te beleven in hun dagelijkse leven en dat vervolgens ook te rechtvaardigen. Want in de Bijbel staat op verschillende plaatsen: er moet blijdschap heersen in het huis van de heer.’
   
Maar met die blijdschap had de kerk het moeilijk. Ze was ook tegen lachen in het openbaar
‘Tot in de 20ste eeuw stonden er in reglementen van vrouwenkloosters strenge straffen op lachen met elkaar. Dat kwam doordat de middeleeuwse opvatting nog doordenderde dat vrouwen wankelbaar zijn en gemakkelijk te beïnvloeden. Dat is, opnieuw, de erfenis van de zondeval. Satan richt zich tot Eva omdat hij weet dat hij haar zo omgeluld krijgt, en dat zij Adam zal overtuigen. Vrouwen zijn minderwaardig geschapen, dat achtte men in de middeleeuwen bewezen: ze zijn koud en uit minderwaardig materiaal gemaakt – een rib. En ze hebben ontzettend geraffineerde trucs en listen om aan die ondergeschikte positie te ontkomen. Vandaar dat de literatuur aan het eind van de middeleeuwen barst van de verhalen over pantoffelhelden die zich door vrouwen laten bedonderen, dat is allemaal waarschuwend bedoeld. Die listen en trucs zijn de reden waarom de kerk vrouwen voor controleverlies wil behoeden, en ze dus verbiedt te lachen. Het tegengewicht is die prachtige glimlach die je bij Maria en andere vrouwelijke heiligen ziet, een glimlach die opperste controle uitstraalt. Op een expo die ik vorig jaar mocht cureren in het Catharijneconvent in Utrecht heb ik een laatmiddeleeuws Mariabeeld uit Brabant uitgeroepen tot de Mona Lisa van het Catharijneconvent. Het is diezelfde glimlach – waarmee Leonardo da Vinci in zijn schilderij een beetje spot, volgens mij.’
   
Die controledrang geldt zeker voor alles wat naar seksualiteit zweemt.
‘De kerk heeft enorm veel moeite met seks en erotiek en reguleert op eindeloos veel manieren: seks mocht enkel tussen getrouwde echtparen met het oog op voortplanting, maar zo gauw je daar genot bij ervoer, was het een teken dat de duivel bezit van je nam. Het mocht ook niet op vrijdag, op zon- en feestdagen, tijdens vastenperiodes en onvruchtbare dagen, of de geboorte- of sterfdag van de heiligen, tijdens de menstruatie, rond de communie … Een bioloog heeft een keer uitgerekend dat als mensen zich daaraan hadden gehouden de Europeanen tegen de Verlichting waren uitgestorven. Dat is het interessante aan die middeleeuwen: de enorme kloof tussen de ideologische normen en de praktijk. Mensen hanteerden die normen wel als een soort geweten, maar het stond hen niet in de weg om te leven. De kerk probeerde dat te veroordelen als ketterij, maar de stroom was veel te sterk. Dat is de reden waarom ik als literatuurhistoricus zo’n bijzondere invalshoek meen te hebben: omdat literatuur en beeldende kunst een experimenteerveld zijn. Die geven niet rechttoe, rechtaan hoe het moet of hoe het zit, maar ze spelen rollen, voeren personages op, je kunt er experimenteren en gedurfde posities innemen. Een heel uitzonderlijke tekst in dat opzicht is de Roman de la rose, die enorm aansloeg in Europa vanaf de 14de eeuw en in alle talen werd bewerkt. Daarin worden alle hoeken en gaten van het aardse genot uitgebuit en bediscussieerd. Dat gaf een storm aan polemieken in Europa.’
  
Die houding van weten en niet doen ontstond in hofkringen, maar raakte in de 14de eeuw breder verspreid. Hoe is dat in zijn werk gegaan?
‘Er is een soort dialectiek. Het ene roept het andere op en dat versterkt elkaar ook. Op een gegeven moment geven mensen duidelijk blijk van de overtuiging dat je ook van de natuur kunt genieten na de zondeval. Over Jacoba van Beieren, vrouw van de graaf van Holland, wordt bijvoorbeeld gemeld dat ze in 1416 met haar jonkvrouwen gaat baden in zee bij Scheveningen. Dat was tamelijk ongehoord gedrag, want mensen gingen niet zwemmen in zee. De natuur was besmettelijk, door de duivel beheerst. Ook water was gevaarlijk, des duivels, je kreeg er allerlei besmettingen van. De rentmeester geeft haar geld, knarsetandend, zeker als hij hoort dat ze daarna ook nog eens naar de kermis gaan. Jacoba en haar jonkvrouwen genieten dus heel openlijk van wat de wereld te bieden heeft. En tegelijk heb je die sterke verstervingscultuur, met extreme verhalen van mensen die zich alles ontzeggen en excelleren in allerlei zelfkwellingen. Die scherpe tegenstelling: dat zijn die rare late middeleeuwen. Dat extreme genieten heeft iets van laisser aller – een sterk geloof in het lot. Fortuna was heel populair in de literatuur, verchristelijkt als een instrument van god: hij legt zijn wilsbesluiten, die voor de mens vaak ondoorgrondelijk zijn, in haar handen. Maar het is natuurlijk de antieke godin die aan het rad draait: het lot, het toeval, wat zul je je druk maken? Wij hebben daar geen invloed op. Dus laten we leven – die houding vind je vaak verwoord en uitgebeeld.’
  
U staat ook uitgebreid stil bij de levenslustige Maria van Bourgondië.
‘Een enige vrouw. Ze was heel populair, een soort Máxima, denk ik. Dat hele conflict van beheersing, controle, anti-natuur versus levenslust en blijdschap op aarde is samengebald in haar korte leven. Dat ze gek was op sport komt in allerlei bronnen in positieve vorm naar voren. Er is een heerlijk verhaal uit een Brugse stadskroniek over een schaatspartij: ze schaatste de hele dag, en ze was er ook heel goed in. Ze wervelt rond, op een bepaald moment schaatst ze zelfs enkele lakeien omver. Bij het vallen van de avond wil ze nog één rondje doen. Ze valt, kneust enkele ribben en moet het bed houden. En dan schiet de moraaltheologie meteen toe: je geeft je over aan aards genot en daar ga je veel te ver in. Dit is een waarschuwing van God. Een jaar later wordt ze verpletterd door haar paard bij een sprong over een heg. Na haar dood gaat er een golf door het land, een volkswoede tegen de dood. In die periode is de dood niet langer de grijsaard met de zandloper die je naar het hiernamaals brengt, waar het echte leven begint. In de tweede helft van de 15de eeuw wordt de dood een vijand, een half ontvleesd geraamte met een speer in de hand en een afgrijselijke grimas. Dat zie je ook bij de dood van Maria van Bourgondië: “Ach dood, dood wat heb je nu bedreven?” klinkt het – echt een woedend lied dat in verschillende versies is bewaard. En dan heb je weer het commentaar van de predikers: ze was gewaarschuwd, wie blijft persisteren in het genot van de natuur zal er uiteindelijk aan bezwijken. Dat is de kern van het debat. Aan de ene kant: het is ook gods wil dat we genieten op aarde, we hebben er recht op. En hoe harder die roep klinkt, hoe harder ook de verstervingspolitiek wordt: nee, de aarde blijft een mijnenveld. In de 16de eeuw zie je dat het begrip voor genieten op aarde toeneemt. Daarom vind ik de late middeleeuwen zo interessant. Dat is het strijdtoneel: de periode waarin het geluk werd verboden en opnieuw werd uitgevonden.’
   
Het streven naar geluk neemt daarna een hoge vlucht. In 1776 wordt ‘the pursuit of happiness’ opgenomen in de Amerikaanse Declaration of Independence.
‘Dat gebeurt een beetje in het voetspoor van Rousseau. De positieve kijk op de natuur, die al in de middeleeuwen begint te spelen, wordt bij hem volkomen uitvergroot: de natuur is de habitat van de mens. Dat wordt politiek vertaald in the pursuit of happiness. In Nederland is dat niet gebeurd, men vond het een te vaag begrip. Joan Derk van der Capellen schakelde in zijn pamflet Aan het volk van Nederland uit 1781 de staat uit en vond dat in een samenleving de burger de plicht heeft de andere burger gelukkig te maken. Dat is heel pragmatisch.’
  
U suggereert even een verband tussen het streven naar het geluk van weleer en de Brexit.
‘Er is een vals soort nostalgie, die een soort sprookjeswereld creëert in het verleden, een wereld die geperverteerd, bedorven is. Dat is een erg vals spoor. Mensen gaan zich dan afschermen, sluiten een heleboel anderen uit en creëren een fictieve gouden tijd. De brexiteers hebben het over “good old England”, wat impliceert: een Engeland zonder nieuwkomers. Trump heeft het over “Make America great again”. Die feestelijke voorstelling van het verleden is een idiote creatie, en ze is ontzettend gevaarlijk. In Nederland hadden we een heel populaire serie: Toen geluk nog heel gewoon was. Ze speelde zich af in het Rotterdam van de jaren 50 en ging over eenvoudige gezinnen. Het was slim gemaakt, met gevoel voor humor, maar creëerde een illusionaire wereld die nooit bestaan heeft. Maar mensen droomden erin weg.’
  
Wat vindt u van de hedendaagse benadering van geluk?
‘Wat versta je onder geluk? Het is een containerbegrip geworden. In Nederland hebben de gemeenten geluksambtenaren in dienst. Wat idioot. Een staat kan zorgen voor welzijn en welbevinden, dat is haar taak. Maar als ze collectief gaat bepalen wat geluk is voor de onderdanen, dan krijg je een dictatuur. Maar ik heb evengoed moeite met de geluksindustrie, die van geluk een commercieel artikel maakt. En ze heeft zich verzekerd van de wetenschap. Er zijn geluksprofessoren, masterclasses, tips, cursussen. De wetenschap toont aan: de mens heeft voor vijftig procent zijn geluk in de hand. Ik wil wel eens zien hoe je dat aantoont. Het kwalijke is dat je meteen gedevalueerd wordt: als je dat niet voor elkaar krijgt, ben je een loser. Want het kan heel simpel, tegen een redelijke vergoeding uiteraard. Onlangs kwam het blad Happinez met honderd tips om gelukkig te worden, je moest er zes uitkiezen. Die tips waren van een stupiditeit waar je niet goed van werd. Eén ervan was: niet nadenken. Waar ze wellicht mee bedoelden: niet tobben. Dat is weer dat verzet tegen geleerdheid. Deep down is het de zondeval: Adam en Eva snoepen van de boom van kennis van goed en kwaad. Dat heeft kennis en wetenschap in de hele middeleeuwen verdacht gemaakt – dat is van de duivel. Dat echoot nog eindeloos door: wetenschap, kennis perverteert - niet nadenken. En dat wordt dan met groot gezag gebracht. Dat vind ik heel eng.’
‘Ik pleit ervoor om geluk weer exclusiever te maken: voor mij zijn het kortstondige momenten, een paar keer per jaar, dat ineens alles op zijn plaats valt en alles klopt, iets heel persoonlijks dus.’
  
Herman Pleij
Geluk!? Van hemelse gave tot hebbeding.
CPNB, 64 blz., 3,50 € (verkrijgbaar in Nederlandse boekhandels vanaf 1/10).

www.maandvandegeschiedenis.nl


Welkom bij Clubs!

Kijk gerust verder op deze club en doe mee.


Of maak zelf een Clubs account aan:


Aanbevelingen door leden:

bernard-de-clairvaux starstarstarstarstar

Een geweldige community over de middeleeuwen in al haar facetten. Boeken, tentoonstellingen, steden en discussies met diepgang en humor. Een Vlaams-Nederlandse samenwerking van historisch niveau!