Hemelse monniken, aardse mensen - Ludo Milis

Geplaatst op woensdag 01 augustus 2018 @ 11:02 , 179 keer bekeken

Pre­di­ken in de woes­tijn: op weg naar de hemel. 

Ludo J. R. Milis 
Hemelse monniken, aardse mensen

Voor de toe­komst van het mon­ni­ken­dom ziet Ludo J. R. Milis, voormalig hoog­le­raar aan de Uni­ver­si­teit van Gent, enkel heil in stren­ge, spi­ri­tu­eel recht­lij­ni­ge, geïso­leerd wo­nen­de kloos­ter­or­den. Maar Milis is voor­al ge­spe­ci­a­li­seerd in de ge­schie­de­nis tus­sen 500 en 1500, beter be­kend als de mid­del­eeu­wen.

In zijn boek 'He­mel­se mon­ni­ken, aard­se men­sen' poogt hij een his­to­risch cor­rec­te weer­ga­ve te bie­den van leven en wer­ken van de mon­ni­ken uit die pe­ri­o­de. Zijn con­clu­sies wij­ken gron­dig af van die van an­de­re his­to­ri­ci. 'Blijk­baar cho­queert mijn aan­pak som­mi­ge men­sen, omdat ik een aan­tal din­gen ter dis­cus­sie durf stel­len.'

'He­mel­se mon­ni­ken, aard­se men­sen' ver­scheen oor­spron­ke­lijk in het En­gels als 'An­ge­lic Monks and Earth­ly Man' in 1992. Drie jaar later bracht uit­ge­ve­rij Ha­de­wijch een Ne­der­lands­ta­li­ge ver­sie uit. Ei­gen­aar­dig ge­noeg zorg­de pro­fes­sor Milis, hoog­le­raar cul­tuur- en re­li­gi­eu­ze ge­schie­de­nis aan de Uni­ver­si­teit Gent en voor­zit­ter van het Bel­gisch His­to­risch In­sti­tuut in Rome, niet zelf voor die ver­ta­ling. 'Als ik het zelf had ver­taald, zou ik in een cir­kel­tje heb­ben rond­ge­draaid', ver­klaart hij. 'Ie­mand an­ders merkt beter of er zwak­ke re­de­ne­rin­gen in zit­ten. Als je je eigen tekst her­leest, kijk je daar over­heen, omdat je hem veel te goed denkt te ken­nen.'

Veel hoef­de de ver­ta­ler niet te cor­ri­ge­ren, ten­zij dan die klei­nig­he­den die re­cen­sen­ten van de En­gels­ta­li­ge edi­tie had­den op­ge­merkt. De eer­ste Ne­der­lands­ta­li­ge uit­ga­ve vond nau­we­lijks weer­klank. Toch bracht Houte­kiet - dat onder het­zelf­de uit­ge­vers­dak zit als Ha­de­wijch - re­cent een nieu­we uit­ga­ve uit en die blijkt beter aan te slaan. In­mid­dels zijn er ook Pool­se en Ita­li­aan­se ver­sies ver­sche­nen. Milis: 'Mijn En­gel­se uit­ge­ver heeft dat ge­re­geld; ik wist daar niks van tot die exem­pla­ren op een be­paald mo­ment voor me lagen. Ik be­grijp Ita­li­aans, waar­door ik kan stel­len dat de Ita­li­aan­se ver­ta­ling goed is, maar ik vind het jam­mer dat ik geen kijk heb op de kwa­li­teit van de Pool­se ver­ta­ling. Ik kan al­leen maar de voet­no­ten con­tro­le­ren en zien of de Ne­der­lands­ta­li­ge ti­tels daar­in cor­rect ver­meld wor­den, wat ik dan ex­tra­po­leer naar de vol­le­di­ge tekst. Slor­dig­he­den in de voet­no­ten zul­len al­licht ook in­hou­den dat er slor­dig­he­den in de tekst zelf staan'.

Milis' boek leest niet mak­ke­lijk, het is nogal aca­de­misch van opzet. Voor pi­kan­te de­tails over het mon­ni­ken­le­ven in de mid­del­eeu­wen moet je niet bij hem zijn. An­der­zijds is dat wel be­vor­der­lijk voor het sérieux van dit werk. 'Het moei­lij­ke in het schrijf­pro­ces was mijn mis­schien wel kramp­ach­tig stre­ven om toch maar geen mis­ver­stan­den te creëren', geeft hij toe. 'Die mis­ver­stan­den ont­staan trou­wens so­wie­so. De re­cen­sies gaan dan ook van heel lo­vend tot heel ne­ga­tief. Blijk­baar cho­queert mijn aan­pak som­mi­ge men­sen, omdat ik een aan­tal din­gen durf be­twij­fe­len. In­tus­sen is mijn scep­ti­cis­me wel tot de com­mu­nis opi­nio door­ge­dron­gen.'

Elite

Tijd: 'Cen­traal thema in uw boek is dat we het be­lang van het mon­ni­ken­dom in de mid­del­eeu­wen moe­ten re­la­ti­ve­ren'.

Ludo Milis: 'Als we de be­staan­de ge­schied­schrij­ving moe­ten ge­lo­ven, dan was alles wat er in de mid­del­eeu­wen ge­beur­de te dan­ken aan de mon­ni­ken. Werd er iets droog­ge­legd, dan waren het de mon­ni­ken die dat had­den ge­daan. Werd er iets nat­ge­maakt, dan waren het weer die­zelf­de mon­ni­ken. Ik re­la­ti­veer dat, maar ik heb an­der­zijds ook geen enkel ogen­blik de be­doe­ling gehad om men­sen die meer dan dui­zend jaar ge­le­den leef­den een trap na te geven en te zeg­gen dat ze het niet goed ge­daan heb­ben. In­te­gen­deel. Ze heb­ben het wél goed ge­daan, in die zin dat ze de spi­ri­tu­a­li­teit die ver­vat zit in de regel van Be­ne­dic­tus, heb­ben na­ge­volgd. Waar ik me tegen afzet, is de valse beeld­vor­ming die een ge­volg is van de his­to­ri­o­gra­fie van de jong­ste eeu­wen. Voor een groot stuk komt dat omdat die his­to­ri­sche wer­ken voor­na­me­lijk door ze­ven­tien­de-eeuw­se mon­ni­ken zijn ge­schre­ven'.

'Door bron­nen­stu­die heb ik ont­dekt dat de mon­ni­ken in de loop van de mid­del­eeu­wen voor 65 tot 98 pro­cent ver­ant­woor­de­lijk waren voor alle schrif­te­lij­ke in­for­ma­tie, ter­wijl ze slechts een half pro­cent van de to­ta­le be­vol­king uit­maak­ten. Dat is alsof één mi­nis­te­ri­eel ka­bi­net van­daag als enige of­fi­ciële in­stan­tie in­for­ma­tie zou ver­sprei­den. Een ver­val­sing van de re­a­li­teit zou dat zijn.'

'Na­tuur­lijk kan je de mid­del­eeu­wen enkel be­stu­de­ren aan de hand van de schrif­te­lij­ke bron­nen, maar je moet ook de re­pre­sen­ta­ti­vi­teit ervan on­der­zoe­ken. Tot de twaalf­de eeuw komt prak­tisch alles wat be­waard is uit ker­ke­lij­ke hoek en daar­bin­nen dan nog eens voor­na­me­lijk uit de mo­nas­tie­ke zuil. Pas vanaf de twaalf­de eeuw krij­gen we stil­aan - maar toch zeer dui­de­lijk - een toe­na­me van het aan­tal ge­pro­du­ceer­de bron­nen. Van dan af wordt alles ge­com­pli­ceer­der en in­ter­na­ti­o­na­ler, wat tot een de­mo­cra­ti­se­ring van het ge­schrift heeft ge­leid, ook al omdat het goed­ko­per was met pa­pier te wer­ken per­ka­ment.'

Tijd: 'Dat de mon­ni­ken de schrif­te­lij­ke in­for­ma­tie mo­no­po­li­seer­den heeft ui­ter­aard voor­al te maken met het an­al­fa­be­tis­me bij de ge­wo­ne be­vol­king. Zagen mon­ni­ken zich­zelf als de elite?'

Milis: 'O ja. Ze waren eli­tair op twee ma­nie­ren: door de ma­nier van re­kru­te­ren en door hun spe­ci­fie­ke si­tu­a­tie bin­nen de kloos­ter­mu­ren. Je moet weten dat het me­ren­deel van de be­ne­dic­tij­nen van adel­lij­ke af­komst was. Bo­ven­dien voel­den mon­ni­ken zich so­wie­so al su­pe­ri­eur omdat ze dich­ter bij God staan. Ge­wo­ne ster­ve­lin­gen of zelfs fa­mi­lie­le­den van die adel­lij­ke mon­ni­ken kon­den al­leen maar in de hemel komen door be­mid­de­ling van die groep, wat ik de func­ti­o­ne­le re­ci­pro­ci­teit heb ge­noemd. Een deel van de fa­mi­li­a­le clan werd be­wust naar een spi­ri­tu­e­le om­ge­ving door­ge­sluisd, zodat de an­de­ren rus­tig hun gang kon­den blij­ven gaan'.

Tijd: 'Keek de ge­wo­ne man of vrouw op naar de mon­nik?'

Milis: 'Moei­lijk te zeg­gen, bij ge­brek aan bron­nen. Vanaf de der­tien­de eeuw zien we wel sa­ti­ri­sche spot­schrif­ten op­dui­ken - zij het dat ook die weer niet van de ge­wo­ne ster­ve­ling af­kom­stig waren - die mis­schien een idee geven van hoe de men­sen bui­ten het kloos­ter tegen de mon­ni­ken aan­ke­ken. Die spot­schrif­ten he­kel­den voor­al het fa­ri­zeïsme van de mon­ni­ken die zo­ge­zegd een hei­lig leven leid­den, maar in­tus­sen wel in rijk­dom leef­den'.

'Wat ik pro­beer te meten is in welke mate hun ge­drag geïnspi­reerd is door de spi­ri­tu­a­li­teit van hun regel. Mijn con­clu­sie is dat op het aard­se vlak het ge­drag van mon­ni­ken niet af­wijkt van dat van an­de­re groot­grond­be­zit­ters. Som­mi­ge van die ab­dij­en had­den tien­dui­zen­den hec­ta­ren land in hun bezit, zoals som­mi­ge leken ook tien­dui­zen­den hec­ta­ren be­za­ten. Hun regel had dus geen re­per­cus­sies op hun be­heer. Je zou kun­nen zeg­gen dat er geen ver­schil was tus­sen een mon­nik en een leek, als ze ten­min­ste al­le­bei naar be­ne­den keken. Het ver­schil kwam er pas wan­neer ze naar boven keken.'

Tijd: 'Kloos­ter­or­den wil­den ver af­staan van het ge­peu­pel, maar door hun ac­ti­vi­tei­ten op het land en de han­del die daar­door ont­stond kwa­men ze toch in con­tact met de be­vol­king bui­ten de kloos­ter­mu­ren. Ge­beur­de dat tegen wil en dank?'

Milis: 'Je moet dat nu­an­ce­ren. Ze boer­den goed en ver­koch­ten een deel van hun over­pro­duc­tie, maar dat be­te­ken­de niet dat al die mon­ni­ken de hele tijd op stap waren om te leu­ren met wol­len stof­fen. De abdij was een ge­slo­ten ge­meen­schap; er zat een muur rond. En in die muur was on­ge­twij­feld een poort, waar­langs wel eens con­tact was met de bui­ten­we­reld, maar dat was al­le­maal zeer ge­re­gu­la­ri­seerd. Het hele sys­teem was erop ge­richt con­tac­ten met de bui­ten­we­reld te li­mi­te­ren'.

'Wat niet in dit boek staat, maar wel in de Frans­ta­li­ge ver­sie waar ik nu mee bezig ben, is dat mon­ni­ken ook een ge­ba­ren­taal had­den ont­wik­keld. Het groot­ste ge­deel­te van de dag moch­ten ze na­me­lijk niet spre­ken, dus druk­ten ze zich uit via ge­ba­ren. Daar be­staan lijs­ten van. In de elf­de-twaalf­de eeuw be­vat­te die lijst zo'n twee­hon­derd te­kens, bij­voor­beeld om de ver­schil­len­de soor­ten brood aan te dui­den: klein brood, groot brood, bruin brood, en­zo­voort. Of om aan te geven dat je een stuk­je zalm, tar­bot of griet wilde. Er was een apart teken voor God, voor en­ge­len en voor ge­be­den. Niet eens 2 pro­cent van die te­kens had te maken met din­gen van bui­ten het kloos­ter. Het teken voor vreem­de­ling was het­zelf­de als dat voor fa­mi­lie­lid of voor een per­soon die de­zelf­de taal sprak. Dat be­wijst eens te meer dat ze het kloos­ter­le­ven zeer strikt had­den ge­struc­tu­reerd.'

We­reld­vreemd

Tijd: 'Als doel­stel­ling van het mon­ni­ken­dom no­teert u 'het stre­ven naar spi­ri­tu­e­le zelf­ver­vul­ling in een so­ci­a­le con­text die ge­ken­merkt wordt door leven in een ge­meen­schap'. Als de­fi­ni­tie han­teert u: 'een spe­ci­fiek spi­ri­tu­eel ide­aal en doel van vol­maakt­heid, ge­prak­ti­seerd in de vorm van een le­vens­stijl'. Dat klinkt we­reld­vreemd en aso­ci­aal'.

Milis: 'We­reld­vreemd zeker. Het doel dat ze na­stre­ven is de regel van Be­ne­dic­tus en die schrijft nu een­maal die spi­ri­tu­e­le ver­rij­king, dat self-ful­fil­ment, voor'.

'Kijk, er be­staan boe­ken­kas­ten vol met boe­ken over pa­ters en non­nen, maar de mees­te au­teurs smij­ten alles op een hoop­je; ze gaan bijna nooit uit van een be­grip­pen­ap­pa­raat. Als een mon­nik ooit iets goed deed, dan werd dat au­to­ma­tisch toe­ge­schre­ven aan zijn mon­nik­schap. Als hij iets slecht deed, dan noem­de men dat per­soon­lij­ke zwak­te. Ik pro­beer het uit­gangs­punt van hun ge­drag na te gaan, hun the­o­rie zeg maar, en in welke mate die in de prak­tijk ge­re­a­li­seerd wordt. Alles wat ik zelf da­ge­lijks doe is im­mers ook niet de hele tijd ge­ba­seerd op mijn pro­fes­so­raat. Als ik een af­beel­ding van mijn klein­zoon­tje op mijn com­pu­ter­scherm heb gezet, heb ik dat niet ge­daan als prof, maar als groot­va­der. Bij mon­ni­ken wordt die nu­an­ce ech­ter niet ge­legd, waar­door je een ver­war­ring krijgt, een soort brij'.

'Hoe vaak wordt er niet ver­we­zen naar het on­der­wijs dat mon­ni­ken heb­ben ge­or­ga­ni­seerd, ter­wijl dat in eer­ste in­stan­tie be­doeld was om kan­di­daat-mon­ni­ken op te lei­den. De js­be­trok­ken­heid die in de hui­di­ge ab­dij­en be­staat is niet de­zelf­de als die van de ab­dij­en uit de mid­del­eeu­wen.'

Tijd: 'De mon­ni­ken pas­ten blijk­baar per­fect in de mid­del­eeu­wen, een tijd van cul­tuur­pes­si­mis­me, drang naar so­ci­a­le con­tro­le en ge­hoor­zaam­heid?'

Milis: 'Ik zeg al­tijd tegen mijn stu­den­ten: zet je te­le­vi­sie op, kijk naar de beel­den uit Soe­dan en dan heb je on­ge­veer de si­tu­a­tie in de mid­del­eeu­wen; een struc­tu­re­le en per­ma­nent drei­gen­de hon­gers­nood. Dat wil niet zeg­gen dat die men­sen uit Soe­dan nooit eens la­chen of dat die 's avonds nooit feest­vie­ren, maar dat doen ze om even te ont­snap­pen aan hun struc­tu­re­le mi­se­rie. Dat deden de men­sen uit de mid­del­eeu­wen ook'.

'In de mid­del­eeu­wen heerste een pes­si­mis­ti­sche le­vens­vi­sie: ze waren ervan over­tuigd dat de we­reld ten onder zou gaan. Als op­los­sing zagen ze de ge­hoor­zaam­heid, wat trou­wens eigen is aan elke re­li­gie. Ge­brek aan so­ci­a­le dy­na­miek leidt tot ge­hoor­zaam­heid en om­ge­keerd. Het te­gen­over­ge­stel­de ge­beur­de in de jaren 1960: op het ogen­blik dat er min­der ge­hoor­zaam­heid was, ging het snel berg­af met de kerk.'

Tijd: 'Het was droe­vig ge­steld met de naas­ten­lief­de bij de mon­ni­ken, is nog zo'n op­val­len­de con­clu­sie die u maakt'.

Milis: 'Ja en neen. In de al­ge­me­ne beeld­vor­ming deel­den de mon­ni­ken elke och­tend met brede arm­ges­tes bro­den uit aan elke arme die de abdij pas­seer­de; de dak­lo­zen van toen moesten 's avonds maar aan­bel­len en ze waren wel­kom om te over­nach­ten, zo lijkt het. Zo ging het na­tuur­lijk niet. Hun naas­ten­lief­de had niet de be­doe­ling om de mi­se­rie uit de we­reld te hel­pen: het was de spi­ri­tu­e­le re­a­li­sa­tie van het eigen ik of van de ge­meen­schap. Een vroeg­mid­del­eeuw­se au­teur heeft er trou­wens op ge­we­zen dat mon­ni­ken niet moesten pro­be­ren de ar­moe­de uit de we­reld te hel­pen, omdat naas­ten­lief­de dan op zou hou­den te be­staan, zodat het on­mo­ge­lijk zou zijn om in de hemel te ge­ra­ken. Mij doet het den­ken aan alles wat te­gen­woor­dig met 'cha­ri­ty' te maken heeft in de Ver­e­nig­de Sta­ten. Er wor­den enor­me ac­ti­vi­tei­ten op touw gezet; pre­si­dent Clin­ton zit elke week wel er­gens een ver­ga­de­ring voor. De be­doe­ling daar­van is nooit de mi­se­rie uit de we­reld te hel­pen, maar tonen hoe goed je het zelf hebt en hoe goed en vrij­ge­vig je wel bent'.

'Ik ver­wijt de mon­ni­ken niet dat ze niets deden aan de struc­tu­re­le mi­se­rie; ik wil al­leen af van onze beeld­vor­ming die ervan uit­gaat dat ze dat wel zou­den ge­daan heb­ben. In de Frans­ta­li­ge ver­sie van mijn boek zal ik in dat ver­band en­ke­le per­cen­ta­ges ver­mel­den. Daar­uit blijkt dat mid­del­eeuw­se mon­ni­ken één pro­cent van hun in­ko­men aan lief­da­dig­heid spen­deer­den. Dat is on­ge­veer even veel als de 0,8 pro­cent die Duit­sers en Ita­li­a­nen van­daag in de vorm van Kir­chen­steu­er geven. Het ver­schilt ook nau­we­lijks van wat Eu­ro­pe­se lan­den aan ont­wik­ke­lings­hulp en Ame­ri­ka­nen aan 'cha­ri­ty' uit­ge­ven. Blijk­baar zijn over­he­den en in­di­vi­du­en niet be­reid om meer dan één pro­cent van hun in­ko­men af te staan voor een goed doel.'

Recht­lij­nig­heid

Tijd: 'Is het, his­to­risch-maat­schap­pe­lijk be­ke­ken, zin­vol dat er mon­ni­ken zijn ge­weest en dat er nog al­tijd zijn?'

Milis: 'Tja... Als ik kijk naar wat ze voor aard­se din­gen heb­ben ge­daan, her­haal ik dat ze dat niet an­ders deden dan leken. In die zin hoef­den ze er niet ge­weest te zijn. Maar ze heb­ben wel in­vloed gehad op leken uit de top­la­gen: het ge­drag van de adel die in de ge­wo­ne we­reld ach­ter­bleef lag in ba­lans met die leden van de adel die in het kloos­ter gin­gen. Je zou je kun­nen af­vra­gen wat we zou­den ver­lo­ren heb­ben, in­dien er geen mon­ni­ken waren ge­weest. Ik denk dan aan een aan­tal schit­te­ren­de ab­dij­ge­bou­wen, het bij­be­ho­ren­de toe­ris­me en een hele hoop prach­ti­ge hand­schrif­ten'.

'Ze heb­ben al­le­maal ge­leerd om in de hemel te komen en dat was ook hun eer­ste be­doe­ling. Al­leen kan ik als his­to­ri­cus niet meten of het hen uit­ein­de­lijk ook ge­lukt is. Ik kan je wel ver­ze­ke­ren dat het in de mid­del­eeu­wen moei­lij­ker was dan van­daag, omdat het zon­de­be­sef veel gro­ter was. Een voor­beeld: de straf die stond op mas­tur­be­ren was zeven jaar op water en brood. De muren waar­tus­sen ze leef­den, moesten een soort pré-he­mel op aarde creëren, omdat ze zo min­der in con­tact kwa­men met de we­reld­se ver­lok­kin­gen. Door dag en nacht te bid­den en met God in con­tact te tre­den, maak­ten ze meer kans om naar de hemel te gaan, dach­ten ze.'

Tijd: 'U ver­ge­lijkt in het boek de regel van Be­ne­dic­tus met de Bre­ves Sen­ten­ti­ae van de Dis­ti­cha van Cato, de Ro­mein­se leef­re­gels die ver­moe­de­lijk in de derde eeuw zijn op­ge­steld. Daar­uit lei­den we af dat de Ro­mei­nen be­schaaf­der, to­le­ran­ter en de­mo­cra­ti­scher waren dan de chris­te­nen'.

Milis: 'Om het bij die laat­ste twee ad­jec­tie­ven te hou­den: de mid­del­eeu­wen waren zeker niet to­le­rant of de­mo­cra­tisch. Dat gold ui­ter­aard ook voor het mon­ni­ken­dom. De­mo­cra­tie is een uit­vin­ding van de Ver­lich­ting; de drang er­naar kwam pas op in de ste­de­lij­ke bur­ge­rij van de late mid­del­eeu­wen'.

'Re­li­gi­eu­ze to­le­ran­tie be­staat ook van­daag nog niet. Als er al be­lang­stel­ling is voor de an­de­re grote re­li­gies dom en islam - of voor het hei­den­dom, dan is dat van­uit een ne­ga­tie­ve be­na­de­ring. Ze kun­nen er ge­woon niet bij dat er een an­de­re waar­heid dan die van het chris­ten­dom zou kun­nen be­staan. Maar ja, elke vorm van mo­no­theïsme is nu een­maal dic­ta­to­ri­aal. Als je van je eigen re­li­gie be­weert dat het de enige juis­te is en als je - zoals in het chris­ten­dom - met een pi­ra­mi­de van in­stel­lin­gen zit die al­le­maal be­we­ren dat ze de juis­te ema­na­tie zijn van wat de juis­te re­li­gie wil, dan zit je met een dic­ta­tuur. Of noem het voor mijn part ab­so­lu­tis­me of ver­licht des­po­tis­me'.

'Men leer­de de men­sen in de mid­del­eeu­wen eerst lezen al­vo­rens men ze leer­de schrij­ven, omdat men door de cen­suur van dat­ge­ne wat ze te lezen kre­gen, greep kon krij­gen op hun ge­dach­ten. Als je men­sen leert schrij­ven, heeft de in­stan­tie die het on­der­wijs in han­den heeft ach­ter­af nog wei­nig in­vloed op wát er ge­schre­ven wordt. Het is mak­ke­lij­ker het lezen te cen­su­re­ren dan het schrij­ven.'

Tijd: 'U schrijft: 'Het mon­ni­ken­dom heeft (...) een kunst­ma­ti­ge woes­tijn gecreëerd, een een­zaam­heid te mid­den van de massa'. Is er toe­komst voor het mon­ni­ken­dom?'

Milis: 'Als je van­uit een spi­ri­tu­e­le recht­lij­nig­heid ver­trekt - 'Ik wens die regel op die stren­ge ma­nier toe te pas­sen!' - waar­bij je niet het ri­si­co wil lopen dat die regel on­der­wor­pen wordt aan com­pro­mis­sen, ga je naar de woes­tijn, bouw je vier muren met er­gens een heel klein poort­je in en ga je daar­bin­nen wonen. Voor zulke orden met stren­ge re­gels is er vol­gens mij nog toe­komst: een klein, spi­ri­tu­eel eli­tair groep­je, dat een heel hard leven leidt. Voor con­gre­ga­ties die meer we­reld­lijk georiënteerd zijn, zie ik min­der toe­komst­mo­ge­lijk­he­den. Kijk naar de broe­ders en zus­ters die met zie­ken­zorg bezig waren; hun werk wordt over­ge­no­men door ge­wo­ne ver­ple­gers'.

'De grote con­gre­ga­ties uit de ne­gen­tien­de eeuw zijn ver­schrom­peld: neem de scheu­tis­ten. De jong­ste daar­van moet in­mid­dels zes­tig zijn. Ook de nor­ber­tij­nen zijn in het ge­drang ge­ko­men. Waar daar­en­te­gen geen cri­sis is, dat is bij de kar­tui­zers: daar is men enorm streng en se­lec­tief en leeft men bij­zon­der geïso­leerd. De kar­tui­zers wonen op een berg in de buurt van Greno­ble; ze heb­ben nooit enige be­trok­ken­heid bij de maat­schap­pij ge­claimd.'

Tijd: 'Slot­vraag: wat fas­ci­neert u zo aan de mid­del­eeu­wen?'

Milis: 'Laat me voor­eerst dui­de­lijk zijn: ik heb geen enkel nos­tal­gisch ge­voel naar de mid­del­eeu­wen en heb er dus ook geen spijt van dat ik niet toen ge­leefd heb. Som­mi­ge van mijn vak­ge­no­ten vluch­ten naar het ver­le­den, naar een tijd waar­in het zo­veel beter zou zijn ge­weest: ik niet. Ik vind de mid­del­eeu­wen voor­al een fas­ci­ne­ren­de pe­ri­o­de. Mis­schien komt dat wel omdat er wei­nig ge­schre­ven bron­nen van be­staan, waar­door je als his­to­ri­cus een meer­waar­de kunt geven aan je on­der­zoek. Van het ogen­blik af dat je alles in de bron­nen kunt lezen, is er nau­we­lijks nog ruim­te voor de be­oe­fe­ning van je eigen dis­ci­pli­ne. Ik ver­ge­lijk de mid­del­eeu­wen met een puz­zel waar nog maar wei­nig stuk­ken van in me­kaar ge­past zijn; als his­to­ri­cus moet je dan pro­be­ren een to­taal­beeld op te bou­wen'.

Ludo J. R. Milis - He­mel­se mon­ni­ken, aard­se men­sen.
Het mon­ni­ke­nide­aal en zijn be­te­ke­nis voor de mid­del­eeuw­se sa­men­le­ving. 
1998, Ant­wer­pen, Houte­kiet,
236 blz., ISBN 90-5240-537-9
(enkel nog tweedehands beschikbaar)

Bron: Frank van Lae­ken; De TIJD, 16 ja­nu­a­ri 1999 12:00


Welkom bij Clubs!

Kijk gerust verder op deze club en doe mee.


Of maak zelf een Clubs account aan:


Aanbevelingen door leden:

bernard-de-clairvaux starstarstarstarstar

Een geweldige community over de middeleeuwen in al haar facetten. Boeken, tentoonstellingen, steden en discussies met diepgang en humor. Een Vlaams-Nederlandse samenwerking van historisch niveau!