Oorlogsvoering in de middeleeuwen

Geplaatst op zaterdag 27 november 2004 @ 18:30 , 7327 keer bekeken

Samenstelling van het leger
Bij oorlog in de Middeleeuwen denkt men vaak aan ridders. Deze klasse der ridders is een sociale en militaire elite, maar slechts zelden vormen alleen ridders een leger. Alhoewel kronieken alleen maar namen van aan de slag deelnemende ridders noemen, nemen niet alleen ridders aan het gevecht deel. De waarde van voetvolk is bekend en het wordt niet alleen ingezet voor het graven van grachten en greppels. Grote aantallen (kruis-) boogschutters en lansiers gaan mee. De goedkoopste manier om dergelijke aantallen op te roepen is de 'arriere-ban', de plicht van vrije mannen om de dienstplicht voor onbepaalde tijd te vervullen. Dit zijn geen armzalige boeren met wie de oorlog niet te winnen is, maar soldaten uitgerust met een standaard bewapening. Allen dragen een ijzeren helm en een lans, met voor de rijke vrije man een maliënkolder en voor de arme man een leren schort of 'gambeson'. In de latere Middeleeuwen worden vooral de militairen van een stad ingezet. In de stad wordt namelijk het geld verdiend en de steden kunnen hun soldaten met goed materiaal uitrusten.

De rol van de ridder in de slag
De middeleeuwse strijd wordt vaak beslist door persoonlijke moed en bedrevenheid van de betrokken ridders. Zij vormen de voornaamste groep van het leger. De beslissing van de slag ligt in handen van de ridders. Het leger is ondergeschikt aan hen. Als een ridder te voet moet vechten wordt hij ten zeerste in zijn bewegingen beperkt. Zijn zware wapenrusting verhindert hem te voet ten aanval te gaan. Voor het gevecht te voet dient het voetvolk bestaande uit lansiers en (kruis-)boogschutters. Maar zij zijn niet meer het in manoeuvres getrainde leger van de Romeinen. Zij zijn slechts hulptroepen. De strijdros wordt zo veel mogelijk voor de slag gespaard en de ridder heeft meestal enkele paarden bij zich, want het paard is het meest kwetsbare onderdeel van zijn uitrusting. In latere tijden ontstaat niet voor niets een harnas voor paarden, zodat de ridder echt de tank van de Middeleeuwen wordt.

De kracht van het leger
In het algemeen worden de cijfers over manschappen en slachtoffers in vroege oorkondes zwaar overdreven. Tienduizenden deelnemers aan een slag is niet ongewoon. Soms echter lijken de aantallen redelijk en hebben de geschiedschrijvers toegang tot de officiële cijfers. Ook uit de late Middeleeuwen zijn administratieve getallen overgebleven. Maar dan kent men de aantallen van de tegenstanders niet en worden deze ter meerdere glorie van de overwinnaar zwaar overdreven, bijvoorbeeld vierhonderd ridders die winnen van tachtigduizend soldaten. Het is dus verstandig de gegeven cijfers kritisch te bekijken. Bekend is dat het aantal ridders vanwege de kosten beperkt zal zijn, terwijl het voetvolk wordt ingeperkt door de achterblijvers die het werk op de boerderij moeten doen. De conclusie is dat een middeleeuws leger bestaat uit honderden manschappen. Zo blijkt dat de grootste legers voor de kruistochten tot 1125 bestaan uit twaalfhonderd ridders en en negenduizend voetsoldaten. Vaker komen legers van negenhonderd ridders en twee- tot drieduizend voetsoldaten voor, soms slechts tweehonderd ridders. En dan te bedenken dat dit grote operaties zijn. Duidelijk is dat zelfs het leger van de grote koningen van Engeland, Frankrijk en het Roomse Rijk zeer zelden uit meer dan tienduizend mensen bestaat. Voor lokale heren zoals de graaf van Gelre zal vijfhonderd man al een behoorlijk aantal zijn geweest. In latere tijden onder de hertog van Gelre zal vijfduizend man beter kloppen.

Slachtoffers
De verliezen in een oorlog zijn klein, tenminste onder de ridders. Hiervoor zijn twee oorzaken aan te voeren. In de eerste plaats behoedt de wapenrusting van de ridder hem voor serieus letsel. Alhoewel in oorkondes geregeld hoofden met speels gemak worden doorkliefd, zal dit slechts zeer zelden zijn gebeurd. Arabische bronnen na de Slag van Hattin (1187) melden dat de moslims zeer verbaasd zijn als ze merken dat de gevangen genomen ridders nauwlijks letsel hebben, terwijl hun paarden zwaar gewond zijn en niet verder kunnen vechten. Ordericus Vitalis, een twaalfde-eeuwse kroniekschrijver, meldt dat van de negenhonderd in de Slag van Bremule betrokken ridders er slechts drie zijn gedood en maar liefst 140 Franse ridders gevangen zijn genomen. Vitalis merkt terecht op dat dit ligt aan de maliën die de ridders dragen. In de tweede plaats zijn gevangen genomen ridders gedurende de gehele Middeleeuwen een fortuin aan losgeld waard. Vitalis zegt hierover dat 'men meer genegen is om onder de vluchtelingen gevangenen te maken dan slachtoffers' en dat men dat doet 'uit angst voor de toorn van God en uit wapenbroederschap'. Deze motieven spelen misschien ook een rol, maar iedere ridder weet dat een levende gevangene vanwege het losgeld veel meer waard is dan een dode vijand. Onder de minder bewapende voetsoldaten zullen de klappen harder zijn aangekomen. Er zijn verhalen dat zij aan het eind van een slag massaal omgebracht worden, maar dit zal niet vaak zijn voorgekomen. Onze Vitalis weet te melden dat in de Slag van Tinchebrai (1106) bij de eerste aanval van koninklijke ridders er 225 (zeldzaam precies) rebelse infanteristen het loodje leggen.

Tactiek in de strijd
Er zijn bewijzen dat middeleeuwse aanvoerders wel degelijk intelligente tactiek toepassen en strategische plannen met gebruik van de omgeving maken. Middeleeuwse legers zijn wel degelijk in staat om dergelijke plannen en tactieken uit te voeren. Maar niet iedere aanvoerder en ieder leger beschikt over deze capaciteiten. Nagedacht wordt er uiteraard wel, want een (christelijk) mensenleven mag niet lichtvaardig op het spel gezet worden, hoe gerechtvaardigd de strijd ook is. Bovendien zijn er nog economische bedenkingen bij het inzetten van ridders: de uitrusting en training kosten handenvol geld. In een gemengd leger vormen de nationale eenheden veelal de basis. Een slagorde in een oorlog kan zijn: twee vleugels en een reserve, drie slagordes bij elkaar. De kwetsbaarheid van de paarden in de strijd is de aanvoerders van de troepen niet onbekend. Zij gebruiken daarom hun boogschutters en lansiers vooral om de paarden van de eigen ridders te beschermen en andermans paarden schade toe te brengen. In het gevecht gaan de boogschutters voor de ridders uit en brengen ze de vijand zo veel mogelijk schade toe. Wel blijven ze zo dicht mogelijk bij de lichte ruiterij om snel in de bescherming daarvan te kunnen worden opgenomen. Voetvolk bewapend met zwaarden en pieken neemt de rol van de voorhoede op zich als er hindernissen opdoemen die de ruiterij tegen kunnen houden. De ridders trekken voorwaarts op hun paarden en schenken weinig aandacht aan een rechte aanvalslinie. Zij rijden langzaam in de richting van de vijand, die eveneens langzaam dichterbij komt. Op ons zal dit overkomen als een vertraagde film. Uiteindelijk mondt dit uit in een gevecht van man tegen man. Slechts zelden komt het in de Middeleeuwen tot een veldslag. Het risico op een gevangenname is daarvoor te groot. Het is geen wonder dat de oorlog zich tot de veertiende eeuw beperkt tot de belegering van kastelen. Dit ligt uiteraard ook aan de aard van het middeleeuwse leger. Opgericht op feodale grondslagen doen de soldaten slechts kort dienst. Zij kunnen niet voltijds soldaat zijn, want er wacht ook werk op de boerderij. Betaalde krachten, hetzij professionele ridders, hetzij huurlingen, kosten een klein fortuin om in te huren en te onderhouden. De heren zijn onwillig om hun leger de oorlog in te sturen. Daarbij komt nog dat bijna geen enkele veldslag beslissend is. Dit komt door de rol van het kasteel als versterkte plaats. Dit is de sleutel tot het land en dient veroverd te worden.

Bewapening & Bespantsering

Bepantsering van het lichaam
In de achtste en negende eeuw draagt men een maliënkolder of byrnie. Deze naam blijft een tijd bestaan voor alle andere op hemden gelijkende beschermende kleding. De kunst van de vervaardiging van maliën, uit kleine metalen ringetjes "geweven" hemden, is nooit verloren gegaan. Uit 773 stamt een beschrijving van koning Karel de Grote die zijn dijen beschermt met ijzeren maliën. De maliën zijn verscheidenen eeuwen de belangrijkste bepantsering van de krijgsman. De harnassen van zware en grote metalen platen ontstaan in de twaalfde eeuw, als meer bescherming nodig is tegen wapens met spitse punten, zoals pijlen en hellebaarden. Door deze voortdurende veranderingen bestaat er eigenlijk geen gelijkvormige bewapening op enig tijdstip. Verouderde en aan de nieuwe eisen des tijds aangepaste soorten bewapening bestaan naast elkaar. Te meer omdat ijzer een dure grondstof is en vaak wordt hergebruikt. Ook is er een groot verschil tussen de ridder, meestal van goede komaf, en de eenvoudige (boeren)soldaat.

De helm
Helmen behoren al eeuwenlang tot de uitrusting van de soldaat. Vooral in de Middeleeuwen met haar vele slagwapens is de helm een onmisbaar attribuut. Tot de elfde eeuw bestaat er eigenlijk maar één type helm, de spangenhelm. Dan komen er gevarieerde types op de markt, zoals bijvoorbeeld de spits-conische helm. Er wordt voortdurend op het thema helm gevarieerd, omdat de aanvalswapens steeds zwaarder uitgevoerd worden. In de veertiende eeuw verschijnen voor het eerst op de markt. Tot het begin van de vijftiende eeuw is de helm het enige geheel uit ijzer vervaardigde onderdeel van de wapenrusting. Hierdoor staat de helmsmid al vroeg in de Middeleeuwen in hoog aanzien. Middels de helm is vaak te duiden uit welke tijd in de Middeleeuwen een bepaalde afbeelding komt. Bepaalde types helm volgen elkaar in de tijd op. Toch is het gevaarlijk alleen op het type helm af te gaan. Helmen zijn een kostbaar bezit en worden in de familie van generatie op generatie doorgegeven. Zij gaan derhalve lang mee, zodat van een afbeelding uit de Middeleeuwen hoogstens te zeggen is dat die niet uit een bepaald jaar afkomstig is, omdat dat type helm dan nog niet bestaat.

Het schild
Een der oudste verdedigingswapens van de krijgsman is het schild. Het wordt steeds aan de linkerarm gedragen om met de vrije rechterhand het aanvalswapen te kunnen hanteren. Evenals bij de helm is ook hier een ontwikkeling in vorm en functie te bespeuren. Ook is het schild van invloed op het ontwerpen en bouwen van verdedigingswerken. De onbeschermde kant wordt dan het meest blootgesteld. In de dertiende eeuw wordt het schild voor het eerst beschilderd met het blazoen van de ridder. Deze versiering zal een hoge vlucht nemen en een aparte wetenschap worden; de heraldiek.

Het zwaard
Tot de oudste wapens van de krijgsman behoort het zwaard, dat in de Middeleeuwen een van de belangrijkste wapens voor de strijd van man tegen man is. De vroeg-middeleeuwse zwaarden ontwikkelen zich tot geduchte slagzwaarden en stootzwaarden in de late Middeleeuwen. Deze ontwikkeling wordt mede ingegeven door de steeds betere bescherming middels maliën en plaatwerk. De vorm van de kling wordt steeds spitser en de pareerstang wordt volledig ontwikkeld. De knop aan het eind zorgt voor een betere wendbaarheid. De aanzienlijke sterkte der wapenrusting van de ridder maakt deze vrijwel onkwetsbaar voor de slagwapens van de voetsoldaten, waardoor deze in het gevecht op de korte afstand sterk in het nadeel zijn. Om dit nadeel op te heffen worden de boorzwaarden ontwikkeld.

De hellebaard
De strijdbijl, het zwaard en de dolk reiken niet hoog genoeg om een ernstige bedreiging voor een man te paard te vormen. Reeds in de dertiende eeuw worden echter stokwapens opgenomen in de algemene bewapening der voetsoldaten, die hierdoor tot geduchte en in vele gevallen zelfs superieure tegenstanders van de ruiters worden. Onder stokwapens worden de op lange houten stokken of schachten gemonteerde wapens verstaan, die voor houwen, steken of beide gebruikt worden. Het bekendste stokwapen is de hellebaard. Het is een in hoofdzaak tot houwen bestemd stokwapen. In de dertiende eeuw wordt gestreefd naar een gecombineerd houw- en stootwapen. Aanvankelijk is de strijdbijl, de scramasax, nog in de hellebaard te herkennen. In de veertiende eeuw wordt een sterke haak aan de rugzijde geplaatst die er onder andere voor dient om ruiters van hun paard te trekken of hun wapenrustingen te doorboren. Dat de hellebaard een verschrikkelijk wapen is, blijkt wel uit beschrijvingen die melden dat "ros unde man diu beide" worden doorkliefd. De wonden van dit wapen moeten inderdaad vreselijk zijn geweest.

De goedendag
Een belangrijk stokwapen is de 'godendac'. De goedendag wordt reeds vroeg beschouwd als een woordspeling. Waarschijnlijk moet men het lezen als "goden dac", oftewel een dolk van goede kwaliteit; vergelijk het Engelse "dagger". De goedendag is een dolk van goede kwaliteit met sterke drie- of vierkante kling, gemonteerd op een houten schacht. Het is dus een eenvoudig maar doeltreffend stokwapen. Het wordt voornamelijk door boeren gebruikt.

De morgenster
Als slagwapen heeft men nog beschikking over de morgenster. Dit wapen dat vaak wordt verward met de goedendag bestaat uit een houten schacht met een verdikt en met scherpe ijzeren punten beslagen uiteinde. Het is een slagwapen en zijn doelmatigheid wordt bepaald door zijn gewicht en het aantal scherpe punten.

Pijl en boog
Onder de bogen die gedurende het grootste gedeelte van de Middeleeuwen in Europa worden gebruikt kunnen we twee typen onderscheiden. Het eerste type is de korte boog van 90 tot 100 cm lengte, die zowel door voetsoldaten als ruiters wordt gehanteerd. Het tweede type, de lange handboog, kan door zijn grote lengte van 160 tot 170 cm uitsluitend door voetsoldaten worden gebruikt. De lange boog schoot verder dan de korte. Op een afstand van circa 90 m waren zijn pijlen met stalen punten dodelijk.

De kruisboog
Er bestaan diverse types van de kruisboog. De bekendste is de 'tweevoeter'. Het spannen van de hoornen boog gebeurt met behulp van de spanhaak (een soort stijgbeugel), die aan een gordel om het middel van de kruisboogschutter hangt. Men spant de kruisboog hiermee door zowel het bovenlichaam als de gebogen benen in de stijgbeugel met kracht te strekken. Hoewel hiermee slechts één of twee schoten per minuut gelost kunnen worden, is het door zijn zwaardere pijlen en de grotere schotsafstand een doelmatiger wapen dan de handboog. Het vak van kruisboogschutter is veeleisend en vergt veel vaardigheid, maar daar staat tegenover dat de soldij navenant is. Zij verdienen in de twaalfde eeuw ongeveer tweederde van wat een ridder verdient. Bovendien wordt zijn kruisboog door de werkgever gerepareerd en worden pijlen gratis verschaft.

De stormram
Voor het maken van een bres in de muur dienen stormrammen. De aanvallers rollen daartoe een machine, beschermd door een stevig dak, tot aan de muur, waarna zij in het inwendige een enorme balk met behulp van een windas naar achteren brengen, om hem vervolgens met een geweldige zwaai tegen de muur te laten slaan. Wanneer deze balk steeds weer slaat, maakt het ieder metselwerk los. Vaak is de kop van de balk verstevigd met ijzerwerk. Deze machine is een geducht gevaar, waartegen vrijwel niets uit te richten is.

De kat
Evenmin niet te onderschatten is het ondergraven van de muren. Ter bescherming van de gravers worden katten gebruikt. Deze bestaan uit lichte, lage en langwerpige constructies, die aan alle kanten meestal uit hout of gevlochten twijgen bestaan. De enige verdediging hiertegen is ze in brand te schieten.

De evenhoge
Vervaarlijk ziet de evenhoge er uit. Deze belegeringstoren is even hoog als de muur van de vesting. Meestal bestaat een dergelijke toren uit drie of meer verdiepingen; hij wordt door timmerlieden uit de legertros ter plaatse uit hout vervaardigd. Dit gevaarte wordt tegen de vijandelijke veste gerold, waarna de belegeraars op de muur springen. Om het in brand schieten van een evenhoge te voorkomen wordt deze dikwijls aan de buitenkant nog bekleed met huiden, die nat gehouden worden.

Werpmachines
In de Middeleeuwen hebben bij een belegeringsoorlog vooral de werpmachines (blijde en trebuchet) een zeer belangrijke rol vervuld. Deze machines zijn als voorlopers van het geschut te beschouwen. Om buiten het bereik van de pijlen van de verdedigers te blijven, die vanaf hun muren toch zo'n 250 meter halen, moet de werpafstand beduidend groter zijn. Bedenk dat als projectielen zowel zware als kleine stenen (hagel), brandende vuurtonnen en bijenkorven, maar ook kadavers van dieren, inhoud van latrines en andere ziekte verspreidende voorwerpen in de belegerde vesting geworpen worden. Dit geeft een duidelijk inzicht in de doeltreffendheid van deze werpmachines. Ook plaatsen de verdedigers op de muren en torens werpmachines, maar deze kunnen door de beschikbare ruimte meestal slechts gering in aantal en beperkt van afmetingen zijn.

Lepelblijde (Replica in Chinon, Frankrijk).

De blijde
De bekendste werpmachine die wordt gebruikt is de blijde. De blijde behoord tot het hevelgeschut. De werpkracht wordt verkregen door een soort wip. Aan een uiteinde bevond zich een zwaar gewicht en aan de andere zijde de zogenaamde schoen. Dit werpgeschut werpt het meest nauwkeurig, omdat het gewicht steeds gelijkmatig werkt. Met deze machine kan de schutter, zoals een middeleeuwse bron ons meldt, een naald raken. Er zijn nog drie soorten hevelgeschut, maar deze worden voornamelijk bij grote belegeringen, door de hoogste heren, gebruikt en kwamen in Gelre bij hoge uitzondering voor.

De donderbus
Het buskruit, aanvankelijk donrecruyt (donderkruit) genoemd, wordt halverwege de dertiende eeuw ontdekt en in Europa vanaf het begin van de veertiende eeuw als aandrijfmiddel gebruikt voor het verschieten van projectielen vanuit een vuurwapen. De Chinezen gebruiken het kruit al om kleiballen uit een aan een kant gesloten bamboebuis weg te schieten. Arabieren verbeteren het systeem door meer kruit te nemen en een buis van ijzer te maken. In de eerste helft van de veertiende eeuw zou de vervaardiging en het gebruik van vuurwapens zich langzaam door Europa verspreiden. In 1346 verschijnen de eerste donderbussen, ook wel pothonden genoemd, in Nederland. De eerste geschutsoorten zijn meestal zeer gering van afmeting en hebben de vorm van een vaas of pot. Bij het afvuren worden ze in het zand gesteund en zo geplaatst, dat ze in een hoek van 45° staan. Het zijn voorladers, dus eerst gaat het kruit erin. Daarna slaat men een houten prop in de vernauwing en daarvoor komt het projectiel te liggen. Het kruit wordt ontstoken door een brandende lont of gloeiend stuk ijzer bij het zundgat te houden. Dus zowel het projectiel als de houten prop wordt weggeschoten.

De haakbus
Uit dit eerste geschut worden de eerste handwapens, de hand- en haakbussen, ontwikkeld, waarna tevens de naam donrecruyt wordt vervangen door buskruit. Door de primitieve bewerking en de onzuiverheid van de bestanddelen is het buskruit in de veertiende eeuw echter nog zeer onstabiel, zodat zijn kracht en daarmee de baan van het projectiel niet exact is te bepalen. Toch moet de uitwerking van de heftige explosie, de felle lichtflits en de sterke rookontwikkeling op de bijgelovige middeleeuwer niet worden onderschat. Bij de paniek die vaak ontstaat bij het aanschouwen van het vijandelijke leger voor de eigen vertrouwde poorten is de donderbus de nieuwigheid die alle vertrouwen in een goede afloop van de oorlog doet verdwijnen.


Welkom bij Clubs!

Kijk gerust verder op deze club en doe mee.


Of maak zelf een Clubs account aan:


Aanbevelingen door leden:

bernard-de-clairvaux starstarstarstarstar

Een geweldige community over de middeleeuwen in al haar facetten. Boeken, tentoonstellingen, steden en discussies met diepgang en humor. Een Vlaams-Nederlandse samenwerking van historisch niveau!