Nog steeds heeft de middeleeuwse pest een impact op onze gezondheid:
De Zwarte Dood speelt onze gezondheid nog steeds parten
De pestepidemie van de 14de eeuw zette ons afweersysteem duurzaam op scherp. Een gevolg is dat we vandaag meer auto-immuunziektes als reuma krijgen.
Hilde Van den Eynde, in De Standaard van 28 oktober 2022
Langs de zijderoute werden in de middeleeuwen fabelachtige schatten vanuit het Verre Oosten naar Europa gebracht: zijde, maar ook satijn, robijnen, parels, porselein, buskruit, papier, perziken en sinaasappels. In 1346 moeten bij de vracht helaas ook een paar pestbacteriën hebben gezeten. Ze zouden een epidemie in gang zetten die in de jaren erna een op de drie Europeanen het leven zou kosten.
Dalende sterfte
De pest wordt veroorzaakt door een bacterie, Yersinia pestis, die wordt overgedragen door rattenvlooien. De Zwarte Dood, genoemd naar de kenmerkende zwarte huidvlekken van pestlijders, richtte in middeleeuws Europa een ware ravage aan. De plaag arriveerde in 1347 in Constantinopel, om even later per galei naar Italië door te reizen en vandaar door heel Europa te trekken. Naar schatting 75 miljoen mensen, zo’n derde van de toenmalige bevolking van het continent, overleden tussen 1347 en 1351. Ook in het Midden-Oosten en Noord-Afrika kostte de pest aan zo’n 30 procent van de bevolking het leven.
Bij latere pestuitbraken in de daaropvolgende 400 jaar daalde het sterftepercentage. Was dat het gevolg van veranderende culturele praktijken (betere hygiëne, minder ratten in huis) of van een verzwakking van de pestbacterie? Of was de pestepidemie zo dodelijk geweest dat ze een natuurlijke selectie en survival of the fittest had veroorzaakt? Met andere woorden, hadden diegenen die het konden navertellen, hun overleving te danken aan bijzondere genetische variaties die meer kans boden om van de pest te genezen? En zo ja: was de resterende Europese bevolking na het overlijden van ‘zwakkere’ mensen zonder die beschermende variaties, genetisch beter opgewassen tegen een nieuwe passage van de pest?
Om uit te vinden in hoeverre dat laatste een rol heeft gespeeld, analyseerden Jennifer Klunk en Tauras Vilgalys (universiteit van Chicago) het DNA van ruim 500 mensen die voor, tijdens of enige tijd na de 14de-eeuwse pestepidemie stierven. De stalen werden enerzijds afgenomen bij mensen die op pestkerkhoven waren begraven, in Londen en op diverse plekken in Denemarken, en anderzijds bij mensen die op gewone begraafplaatsen ter aarde waren besteld – en dus vermoedelijk aan wat anders waren overleden.
De onderzoekers achterhaalden dat mensen die de Zwarte Dood hadden overleefd, vaker gezegend waren met bepaalde genen die het immuunsysteem ertoe aanzetten om een hevige aanval in te zetten op een bacteriële infectie zoals de pest. Mensen met die genen hadden 40 procent meer kans om de pest te overleven dan zij die deze genen niet bezaten, schrijven de onderzoekers in het vakblad Nature.
Feller immuunsysteem
De analyse wees uit dat vóór de Zwarte Dood bijna 40 procent van de Londenaren een of twee exemplaren van de beschermende variant bij zich droeg. Maar slechts 35 procent van de pestlijders was drager van de beschermende genen. Na de pest bedroeg het aantal Londenaren met de beschermende variant ruim 50 procent. In Denemarken, waar de steekproef kleiner was, steeg het percentage mensen met de variant van 45 procent voor de Zwarte Dood tot ruim 70 procent erna.
Het geeft aan dat de doortocht van de pest tot de evolutie van de Europese genenpool richting een scherper afgesteld immuunsysteem heeft geleid, concluderen de onderzoekers. Die wijziging is duurzaam gebleken. Vandaag komen de beschermende varianten nog steeds bij bijna de helft van de Britten voor – vermoedelijk gelden voor de rest van Europa gelijkaardige percentages.
Helaas heeft de daaruit voortkomende verscherpte afstelling van ons immuunsysteem voor ons, hedendaagse mensen, niet alleen voordelen, noteren de onderzoekers in Nature. Aan de verhoogde afweer tegen de pest zijn kosten verbonden geweest die we vandaag nog steeds afbetalen, onder de vorm van een hogere vatbaarheid voor auto-immuunziektes als reuma, lupus en de ziekte van Crohn. Dat (licht) verhoogde risico viel tijdens de pestepidemie uiteraard in het niet bij het aantal geredde levens door een verhoogde afweer tegen een dodelijke ziekte. Vandaag, nu pestbacteriën met antibiotica te bestrijden zijn, zou de evolutie wellicht een andere keuze hebben gemaakt.
Alweer een nieuwe studie over de impact van de zwarte dood.
PEST VIEL REUZE MEE IN SOMMIGE DELEN VAN EUROPA
De Zwarte Dood zorgde lang niet overal voor enorme aantallen sterfgevallen, zo laat een studie naar stuifmeel zien.
De huidige pandemie is bepaald geen pretje, maar nog altijd blijft het aantal doden ver achter bij dat van de Zwarte Dood. Halverwege de veertiende eeuw zou volgens schattingen tot 50 procent van de Europese bevolking aan de pest zijn overleden.
Nu zet een team onder leiding van paleobotanist Alessia Masi, van het Max Planck-instituut voor menselijke geschiedenis, belangrijke kanttekeningen bij dat cijfer. Uit hun studie naar stuifmeel zou blijken dat de effecten van de Zwarte Dood per regio flink verschilden.
Geen compleet beeld
Hoe weten we überhaupt wat de Zwarte Dood allemaal aanrichtte, bijna zevenhonderd jaar geleden? Voornamelijk dankzij geschreven bronnen. Helaas geven dat soort documenten geen compleet beeld voor heel Europa. Voor bepaalde gebieden in Engeland, Frankrijk, Italië en Nederlanden zijn er veel bronnen, terwijl er over bijvoorbeeld Finland, Schotland en Hongarije nauwelijks iets te vinden is.
Verder gaan veel van deze teksten over stedelijke gebieden, terwijl minstens drie kwart van de bevolking destijds op het platteland woonde. Ook dat kan een vertekend beeld geven, schrijven Masi en collega’s. Want het is goed voorstelbaar dat de pest dodelijker was op plekken waar de mensen dicht op elkaar leefden en de hygiëne nogal te wensen overliet.
Toch worden de veelbeschreven gebieden opgevat als representatief voor heel Europa. En dan kom je uit bij schattingen waarin tot de helft van de toenmalige Europese bevolking door de pest omkwam. Dat zou neerkomen op 50 tot 200 miljoen doden. (Ter vergelijking: aan covid zijn op het moment van schrijven 5,8 miljoen mensen overleden.)
Pandemie als verklaring
Maar waren de gevolgen van de pest wel overal even erg? Om dat te onderzoeken, keken Masi en haar team naar stuifmeel in meren en drasland. Dat geeft namelijk een beeld van hoeveel granen er in een bepaalde periode in de omgeving werd verbouwd en hoeveel er aan veeteelt werd gedaan. Is dat een tijdlang veel minder dan eerder, dan wijst dat op een gebrek aan arbeidskrachten – bijvoorbeeld door toedoen van de pest.
Verder valt uit stuifmeel af te leiden hoeveel nieuwe bebossing er opdook. Die bebossing kan dan duiden op akkers die niet meer werden bewerkt. En ook dat kan een gevolg van de pest zijn geweest.
“Veranderingen in de pollenneerslag vormen een goede manier om veranderingen in landgebruik te bestuderen”, zegt Koen Deforce, archeobotanist aan de Universiteit van Gent en niet betrokken bij het onderzoek. “En gezien het hoge aantal plaatsen en monsters dat voor deze studie bekeken is, zijn de conclusies over die veranderingen in het landgebruik waarschijnlijk wel betrouwbaar. Ook lijkt het me aannemelijk dat die veranderingen voor een groot gedeelte zijn te verklaren door de op dat moment heersende pandemie.”
‘Niet overal catastrofaal’
In de gebieden waar de pest volgens geschreven bronnen flink zou hebben huisgehouden, liet het stuifmeel inderdaad een flinke afname in landbouw zien. Dat was bijvoorbeeld het geval in delen van Scandinavië, Frankrijk, het zuiden van Duitsland, Griekenland en Italië.
Maar in andere gebieden liep de landbouw helemaal niet terug, zoals in het noorden van Spanje. Wat heet, in een deel van Europa werden er juist méér granen verbouwd rond en na de periode waarin de pest over het werelddeel ging. Dat gold bijvoorbeeld voor een flink deel van Polen, de Baltische staten, Ierland en het midden van Spanje.
“Dit betekent dat de sterfte door de Zwarte Dood niet universeel was, en niet overal catastrofaal”, concluderen Masi en twee van haar collega’s in een begeleidend artikel op de site The Conversation.
Noodgewas
Deforce kan daar een heel eind in meegaan. “De conclusie dat er regionale verschillen waren in de veranderingen in landgebruik en dus waarschijnlijk ook in mortaliteit lijkt me erg aannemelijk.” Wel geeft hij aan dat de destijds dichtstbevolkte delen van Europa, zoals Vlaanderen, Noord-Italië en Zuid-Spanje, niet in de studie zijn opgenomen.
Yvonne van Amerongen van het zelfstandig archeologisch onderzoeksbureau Archol te Leiden vindt het jammer dat Nederland en West-Duitsland niet zijn meegenomen, terwijl daar wel onderzoek naar is gedaan. “Uit een studie van Corrie Bakels blijkt bijvoorbeeld dat in Midden-Limburg boekweit als een soort noodgewas is verbouwd in deze periode. Boekweit groeit snel en op allerlei ondergronden, en vereist relatief weinig mankracht. Dat laat zien dat de mens nog wel aanwezig was in de aangeving en een andere strategie toepaste om toch aan voedsel te komen.”
Verder merkt Van Amerongen op dat de onderzoekers niet benoemen of er ook gebieden zijn waar hun bevindingen de historische bronnen tégenspreken. “Dat zouden juist interessante gebieden kunnen zijn.”
Tot slot stelt Van Amerongen dat het feit dat lokale akkers minder produceerden, niet per se betekent dat de mensen ter plekke massaal aan de pest overleden. “Misschien was er wel minder vraag naar graan vanuit de steden, waar de pest meer slachtoffers lijkt te hebben gemaakt.”
Niet te makkelijk generaliseren
Als er inderdaad gebieden waren waar de Zwarte Dood veel minder heeft huisgehouden, roept dat de vraag op hoeveel doden er dan destijds zijn gevallen. Daar doet de studie echter geen uitspraken over.
Ook kunnen de wetenschappers alleen maar gissen naar de oorzaken van de regionale verschillen. Zo simpel als ‘hoe dichtbevolkter een gebied, hoe dodelijker de pest’ is het in elk geval niet. Ook factoren als handelsroutes, weer en klimaat zullen een rol hebben gespeeld.
Wel, zo schrijven Masi en collega’s op The Conversation, laat hun studie zien dat we “niet al makkelijk moeten generaliseren waar het de verspreiding en de impact van de meest beruchte pandemie uit de geschiedenis betreft”. Hetzelfde geldt, zo vervolgen ze, voor andere pandemieën uit het verleden, die vaak in nog minder bronnen zijn beschreven.
“Pandemieën zijn complexe fenomenen met een regionale geschiedenis”, zegt Adam Izdebski, een van de onderzoekers, in een persbericht. “Dat zagen we al met covid, en dat hebben wij nu ook laten zien voor de Zwarte Dood.”
Bron: Jean-Paul Keulen, Pest viel reuze mee in sommige delen van Europa, scientias.nl, 17 februari 2022
Ik kom net uit de Pest-expo im Museum Valkhof. Ik kan een bezoel ten zeerste aanbevelen. Zeker voor mensen die vanuit Oosterbeek ongeveer 30 minuten moeten rijden. Door corona super rusti (helaas), maar je krijgt echt 'goed spul' te zien (open tot 22 aug).
De coronapandemie is zeker nog niet voorbij en sommigen spreken zelfs van een blijver wegens de nieuwe meer besmettelijke varianten. Dus een artikel over pest versus corona kan er nog altijd bij:
De zegeningen van de zwarte dood
De coronapandemie doet onze samenleving op haar grondvesten daveren. Een terugblik in de geschiedenis kan ons meer leren over de sociale impact van een pandemie op lange termijn, bijvoorbeeld de builenpest die zich in de middeleeuwen vanuit China tot in Scandinavië verspreidde.
Dat pandemieën het leven grondig door elkaar schudden, weten we uit eerste hand. Maar wat is hun precieze langetermijnimpact? Kan een pandemie diepe processen van transformatie in gang zetten? Aangezien grote gezondheidscrisissen in de recente geschiedenis van Europa zeldzaam zijn, is er in het recente verleden vrij weinig om mee te vergelijken.
De zwarte dood is de eerste epidemie in de geschiedenis waarvoor we over voldoende bronnen beschikken om de langetermijnimpact op de samenleving goed te kunnen bestuderen, ook al heerst er onder historici heel wat onenigheid over wat we daaruit precies kunnen concluderen.
Van China tot Scandinavië
In het jaar 1331 decimeerde een mysterieuze ziekte de inwoners van de huidige Hebei-provincie in Noord-Oost-China. Volgens sommige bronnen zou ze tot 90 procent van de bevolking getroffen hebben. Vermoedelijk ging het om de eerste uitbraak van de builenpest in eeuwen. Het was een gruwelijke en dodelijke ziekte die veroorzaakt wordt door de pestbacterie (Yersinia pestis) en werd verspreid door vlooien op knaagdieren.
Vanuit Noordoost-China zou de pest zich langzaam verspreiden over het Euraziatisch continent. Doorheen de 14de eeuw hield ze lelijk huis in grote delen van China. Samen met oorlogvoering droeg de epidemie bij tot een periode van duisternis en achteruitgang. Aan het einde van de 14de eeuw was de Chinese bevolking gehalveerd in vergelijking met twee eeuwen eerder.
Van rijk tot arm, iedereen kon onverwacht aan de pest ten prooi vallen. Toch liep niet iedereen evenveel risico om onder epidemieën te lijden.
De verspreiding beperkte zich niet tot China. Via de karavaanroutes bereikte de pestbacterie in 1346 de Krim. Daar barstte ze los te midden van de Mongoolse belegering van Caffa, een Genuese havenstad aan de Zwarte Zee. Vanuit Caffa reisde de bacterie mee per schip naar de Middellandse Zeeregio.
In de zomer van 1348 werd Italië getroffen, in 1349 bereikte de pest Engeland en de Nederlanden, en in 1350 vielen ook de Scandinavische en Baltische landen ten prooi aan de ziekte. Bij die eerste pestgolf zou een derde en volgens sommigen zelfs twee derde van de Europese bevolking het leven gelaten hebben. Bovendien bleef de ziekte geregeld weer opduiken.
Niet allemaal even gelijk
Dat iedereen gelijk is voor de dood is een boutade zo oud als de straat. Ook in de pre-industriële periode was het een vaak herhaalde leuze die je terugvindt in de literatuur en de schilderkunst. Processies met personen van alle rangen en standen worden afgebeeld in het zog van de man met de zeis. Van rijk tot arm, iedereen kon onverwacht aan de pest ten prooi vallen.
Toch liep niet iedereen evenveel risico om onder epidemieën te lijden. Omgevingsfactoren speelden een grote rol. Stedelingen hadden meer kans om ziek te worden dan inwoners van het platteland. En wie een buitenhuis of lusthof op het platteland had om zich op terug te trekken in tijden van ziekte, maakte daarvan handig gebruik.
In de Decamerone, een verhalenbundel geschreven door de Florentijn Giovanni Boccaccio net na de uitbraak van 1348, ontvluchten tien jongelingen uit de hogere sociale klasse bijvoorbeeld de pest in Florence door zich te isoleren in een villa in de heuvels rond de stad.
De uitzonderlijk hoge mortaliteit in Europa zou bijgedragen hebben tot een grotere opbouw van menselijk kapitaal, productiviteit en economische vooruitgang.
Ook in de steden was niet iedereen gelijk. Onderzoek toont aan dat in 16de- en 17de-eeuwse steden als Londen of Milaan de inwoners van de rijkste wijken beduidend minder kans hadden om te overlijden aan de pest. Armere wijken waren dichter bevolkt, de inwoners leefden er dichter in de buurt van besmettingshaarden en ze kenden minder gunstige hygiënische omstandigheden.
Economische zegen
Wat waren de gevolgen van de pest voor de economische en sociale ontwikkeling van Europa in de eeuwen nadien? De enorme schok die de zwarte dood van 1347-‘50 veroorzaakte, had volgens een aantal historici een diepgaand effect op de Europese geschiedenis.
Volgens sommigen zou de uitzonderlijk hoge mortaliteit in Europa geleid hebben tot een verlaging van het arbeidsaanbod, en een hoger inkomen per hoofd van de bevolking. Dit zou op termijn bijgedragen hebben tot een grotere opbouw van menselijk kapitaal, productiviteit en economische vooruitgang.
Andere regio's in de wereld waar dergelijke mortaliteitscrises minder meedogenloos hadden toegeslagen, zouden daarentegen vastgezeten hebben in een cyclus van overbevolking en armoede die hen niet op het pad richting moderne economische groei plaatsten. Paradoxaal genoeg zou volgens die opvatting de zwarte dood aan de basis gelegen hebben van het globale economische succes van West-Europa op lange termijn.
Moeten we epidemieën dan op lange termijn als een potentiële economische zegen in plaats van een vloek beschouwen? De debatten over de impact van de zwarte dood zijn nog lang niet beslecht. Er zijn redenen om aan te nemen dat de gevolgen niet altijd even positief waren.
De pest trof de Egyptische landbouw zo zwaar dat het hele systeem – gebaseerd op intensieve irrigatie – door ontvolking op het platteland in elkaar stortte. De Egyptische economie zou zich gedurende eeuwen niet meer herstellen. Ook in Spanje, waar de bevolkingsdichtheid laag was, had de zwarte dood niet het veronderstelde gunstige effect: volgens recente schattingen kreeg het welvaartsniveau er een dermate zware klap dat het welvaartsniveau van vóór de 1348 er pas in de 19de eeuw weer geëvenaard werd.
De 17de-eeuwse pestgolven die Noord-Italië troffen, speelden een belangrijke rol in de verschuiving van het economische zwaartepunt van Europa: weg van het zuiden, richting het noorden.
Het is goed mogelijk dat de pest in dichtbevolkte gebieden een positief effect ressorteerde, maar in andere economische contexten, zoals die van Egypte of Spanje, kon het resultaat ook helemaal anders uitdraaien. Ook het bewijsmateriaal over andere uitbraken van de builenpest noopt tot voorzichtigheid. De ziekten die het Romeinse Rijk plaagden, droegen vermoedelijk bij tot zijn ondergang. De Antonijnse en Cypriaanse pestgolven uit de 2de en 3de eeuw hadden ingrijpende negatieve gevolgen voor de economie, en zetten het hele Rijk onder immense druk.
De Justiniaanse pest in de 6de eeuw is de eerste die met zekerheid door Yersinia pestis veroorzaakt werd. Hij was vermoedelijk doorslaggevend in het verhinderen van de wederopbouw van het West-Romeinse Rijk, en lag mee aan de basis van de 'duistere eeuwen' die grote delen van Europa vervolgens zouden treffen.
Ook in latere tijden zou de pest vaker negatieve dan positieve economische gevolgen hebben. Ook de 17de-eeuwse pestgolven die Noord-Italië troffen, speelden volgens velen een belangrijke rol in de verschuiving van het economische zwaartepunt van Europa: weg van het zuiden, richting het noorden.Mortaliteitscrisissen speelden dus zeker niet altijd een ‘gunstige’ rol.
De gouden eeuw van de arbeider
Hoe zat het met de sociale gevolgen van de zwarte dood? De historicus Walter Scheidel bestempelde de pest als een van de weinige ‘grote gelijkmakers’ uit de geschiedenis. Uit onderzoek naar de geschiedenis van ongelijkheid blijkt dat een bijna eindeloze reeks aan factoren de ongelijkheid tussen arm en rijk hielp te groeien, maar slechts weinig instrumenten effectief waren in de vermindering ervan.
Lagere bevolkingsdruk, hogere lonen en goedkoper vastgoed zouden bijgedragen hebben tot de vermindering van de inkomens- en vermogensverschillen in Europa.
Scheidel onderbouwde zijn bewering voornamelijk met bewijsmateriaal uit de late oudheid en uit Europa in de eeuwen na de zwarte dood. In beide gevallen veroorzaakte de grote bevolkingsterugval door ziekte een afname van de ongelijkheid op de lange termijn.
Wat veroorzaakte dat effect? De drastische vermindering van het aantal arbeidskrachten zou arbeid schaars gemaakt hebben en dus de relatieve waarde ervan de hoogte in gejaagd hebben. De chroniqueur van de kathedraalabdij van Rochester liet bijvoorbeeld na de zwarte dood optekenen dat ‘er zulk tekort aan arbeiders is dat de nederigen hun neus optrekken voor tewerkstelling, en maar nauwelijks bewogen kunnen worden om de verhevenen te dienen voor driedubbele lonen’.
Lagere bevolkingsdruk, hogere lonen en goedkoper vastgoed zouden samen bijgedragen hebben tot de vermindering van de inkomens- en vermogensverschillen onder de Europese bevolking. De schaarse beschikbare schattingen van de evolutie van ongelijkheid in Europa tonen inderdaad een daling in de late 14de en 15de eeuw. Dat lage niveau van ongelijkheid – ‘de gouden eeuw van de arbeider’ – zou in Italië een eeuw aanhouden. Vanaf de 16de eeuw werd ze bijna overal in Europa, inclusief de Nederlanden, eerder gevolgd door een aangehouden stijging van inkomensverschillen tot in de 19de eeuw.
Volgens sommige historici creëerde de pest ook nieuwe mogelijkheden voor vrouwen op de arbeidsmarkt. Het tekort aan arbeidskrachten veroorzaakte een toegenomen vraag naar vrouwenarbeid, en verkleinde de kloof in arbeidsmarktparticipatie en verloning tussen man en vrouw.
Peasants' Revolt 1381 - miniatuur uit een kopie van Jean Froissart's Kronieken - 1470
Tweede horigheid
Zijn het dan vooral de rijken die de gevolgen van een epidemie op de lange termijn moeten vrezen? Die conclusie zou weer te kort door de bocht gaan. Recent onderzoek heeft aangetoond dat een stijging van de levensstandaard voor de lagere bevolkingsklassen zeker niet overal binnen de mogelijkheden lag. Overheden stonden onder zware druk om wetgeving in te voeren die de verhoging van lonen na de pest moest vermijden.
In heel Europa voerden overheden wetten uit 'tegen de arbeiders', die waren bedoeld om hun mobiliteit, stakingsrecht, of eis tot hogere lonen te verbieden. Door de onderhandelingspositie van de arbeiders tegenover grondbezitters en werkgevers te verzwakken, was het zelfs mogelijk dat op heel wat plaatsen de koopkracht daalde in plaats van steeg.
Vermoedelijk had dergelijk beleid niet overal evenveel kans op slagen. Op de meeste plaatsen ging de koopkracht er vanaf het einde van de 14de eeuw toch op vooruit. Niet overal had de pest hetzelfde effect. Vooral in gebieden met al uitgesproken politieke ongelijkheden kon de pest de bestaande ongelijkheden nog vergroten, bijvoorbeeld tussen een kleine adellijke klasse aan grootgrondbezitters en de boeren die op hun gronden werkten.
Het verleden biedt geen rechtstreekse lessen voor het beleid vandaag, en historici zijn geen toekomstvoorspellers.
In grote delen van Oost-Europa had de wetgeving die na de Zwarte Dood bedoeld was om de onderhandelingspositie van werknemers te ondermijnen bijvoorbeeld wel een langdurig effect. Ze luidde het begin in van een nieuwe periode van slavernij, de zogenoemde 'tweede horigheid’. Boeren werden er onvrij, gebonden aan het land, veroordeeld tot werken voor de heren.
Ook de stelling dat de arbeidsmarkt opener werd voor vrouwen blijkt niet eenduidig bevestigd te worden door nader historisch onderzoek. In sommige regio's en bedrijfstakken gaf de situatie na de zwarte dood mogelijk zelfs een impuls tot striktere afsluiting van de arbeidsmarkt. De pest was dus zeker niet altijd de grote gelijkmaker. Of het dat werd, was afhankelijk van een bittere politieke strijd die in de decennia na 1348 uitgevochten werd.
Waren andere epidemieën wel grote gelijkmakers? Het bewijs om die stelling te onderbouwen is dun. Latere uitbraken van de pest doorheen de 15de, 16de en 17de eeuw hadden in ieder geval geen gelijkmakend effect. Erfrechtelijke regels en aanpassingen aan de arbeidsmarkt ingevoerd na de onverwachte schok van de zwarte dood verhinderden een grootschalige herverdeling.
Over de andere grote epidemiegolven, zoals die in de late oudheid en de Spaanse griep is er minder eensgezindheid. De Justiniaanse pest bracht meer gelijkheid met zich, maar ook de desintegratie van het Romeinse Rijk. En het is niet eenvoudig om de fundamentele oorzaak van de ongelijkheidsdaling te onderscheiden.
De Spaanse griep kwam wel tegelijk met de eerste stappen naar de sociale welvaartsstaat in West-Europa, maar met een wereldoorlog vlak voor de epidemie en een wereldwijde economische repressie tien jaar later, is het ook hier bijna onmogelijk om een simpele oorzaak-gevolgrelatie te ontwaren.
Maatschappelijke context
Het verleden biedt geen rechtstreekse lessen voor het beleid vandaag, en historici zijn geen toekomstvoorspellers. Een blik op de geschiedenis kan wel het perspectief op het heden verruimen. Algemene wetmatigheden over de gevolgen van epidemieën leren het verleden ons niet. Wat ze wel aantonen, is de rol van de maatschappelijke context in het bepalen van de gevolgen.
Of epidemieën een reset konden veroorzaken, met gunstige sociale en economische effecten op lange termijn, of net een totale desintegratie van het sociaaleconomisch weefsel, hing tot op zekere hoogte af van de intensiteit van de crisis.
Net zo belangrijk, of misschien nog belangrijker, was de maatschappelijke context. Uit de studie van de zwarte dood en andere mortaliteitscrisissen in het verleden blijkt dat het gevoerde beleid, de organisatie van de economie en de verdeling van de rijkdom cruciaal waren voor de gevolgen van de crisis. Terwijl de intensiteit van een epidemie zelf heel moeilijk te controleren valt, hebben we die maatschappelijke factoren wel voor een deel in de hand.
Laat dat misschien de voornaamste les zijn die uit de historische studie van grote gezondheidscrisissen te trekken valt. De sociale en economische impact van toekomstige epidemieën wordt in grote mate bepaald door de manier waarop we onze huidige samenleving vormgeven.
Bron: Wouter Ryckbosch, Nel de Mûelenare, Bart Lambert; EOS Wetenschap, 20 juli 2020.
In Museum Het Valkhof te Nijmegen kan je, zoals hieronder vermeld, een tentoonstelling zien over de pest.
"Vier eeuwen lang was Europa in de greep van de pest. De Zwarte Dood, zoals de ziekte soms ook wordt genoemd, maakte tientallen miljoenen slachtoffers. Het museum laat in De Pest zien hoe een van de meest verwoestende infectieziekten die ooit de wereld teisterden zijn sporen heeft nagelaten in kunst en samenleving. Met meer dan 200 werken van kunstenaars als Gabriël Metsu, Albrecht Dürer, Erwin Olaf en Berlinde De Bruyckere en schrijvers als Dante Alighieri, Giovanni Boccaccio en Albert Camus verbindt het museum de geschiedenis van de pest met de actualiteit. Niet eerder werd in Nederland een tentoonstelling van deze omvang aan dit onderwerp gewijd."
Je kan er o.a. volgend schilderij uit Museum M te Leuven bewonderen (klik om te vergroten):
De Pest in de Leuvense Sint-Jacobsparochie in 1578, Olie op doek, S-378-O, Collectie M Leuven - Wikipedia
Het was zeker geen groot meester die dit opmerkelijke doek schilderde, maar het werk is een onschatbare getuigenis over het Leuven van ruim vier eeuwen geleden. Er spreekt de ontreddering en de ravage uit die de pestepidemie van 1578–79 teweegbracht in de stad. Alle menselijke beweging op de voorgrond en op het kerkhof staat in het teken van het begraven van overledenen. Geestelijken gaan begrafenisstoeten voor, mensen dragen doodskisten aan, anderen rouwen. Op de voorgrond links zien we een vrouw water geven aan een ontredderde man, rechts daarvan en quasi centraal op de voorgrond treurt een andere vrouw bij het lichaam van een ondertussen overleden geliefde.
De laatzestiende-eeuwse pestepidemie was een van de ergste die Leuven te verduren kreeg: zo goed als de helft van de Leuvense bevolking bezweek aan de Zwarte Dood en de kerkhoven waren te klein voor het immense aantal pestdoden. Een pakkend dagboekfragment uit dat jaar getuigt van de extreme catastrofe:
‘Tot Loven begint een wonderlijcke ende een vreeselijcke sterfte van de peste in augustus 1578 duerende tot in den mey 1579… Die doode menschen laghen achter straeten met grooten ghetalle. In der nacht werden de dooden op de kerckhoven ghebraght… dat de (4) persoonen, daer toe ghestelt, die niet konden begraven, hoe wel die met grooten ghetalle in groote cuylen tsamen gheworpen waren, dat men die ‘s morghens in den dacht daer noch vont ligghen, tot vele int ghetalle… Die kerckhoven waren te cleyn… soo dat tot begravenisse was gheordoneert (gewijd) Sinte Catheleynen kerckhof (Ravenstraat). Daar maekte men cuylen daar 20 personen tseffens ingheworpen werden. D’ander plaetse was bij Sint-Barbelencapelle (Sint-Barbarastraat), de derde in eenen boomgaert in de Vetterij (Fonteinstraat), de vierde aan de vesten bij de Steenpoorte (Vaartstraat), boven dat men de dooden noch begrafeden in hoven en huysen. Die straeten waeren des nachts soseer begaen als daeghs, met dooden naar den kerkchove te draghen… Daer waeren kerren die over en weder ghinghen, alle nachten, om de doden te vergaderen… Den enen vriendt en konde den anderen niet bijghestaen, midts in sommighe huysen al sieck was en uytstorff… Mijn lieve moeder sterft, ten mijnen huyse, den 6 september en tsedert storven vier van mijne kinderkens, als alles die ick hadden, uytghenomen Phlipken, den oudsten, die ick tot Halle uyt den brandt, bestelde; dat was mijnen allerlieffeleycksten pandt, en deerlyck te verliesen de selfde kinderen van goeden aert. Ende de sieckte en was noyet uyt mynen huyse ten tyde van ses weken… Als wanneer dat Jeronymus, mynen lieven broeder, ten mynen huysen residerende, met de peste beladen op dien tyt oock stierf, maer buyten mynen huyse, ten Swerte Susters.’
Een analogie met de tot ons gekomen berichtgeving anno 2020 over schrijnende toestanden en crashende gezondsheidzorg in bijvoorbeeld Noord-Italië, Ecuador en New York komt snel in het hoofd op.
Er zijn weinig exacte cijfers uit die periode; we weten dat 15 van de 38 stadsmagistraten in 1578 bezweken en dat de cellenbroeders 54 soldaten begroeven. Echter, over een langere periode van bijna 40 jaar, tussen 1560 en 1597, halveerde de helft van het aantal Leuvense haarden (van 3400 naar 1658). De pestepidemie van 1578 zal daar de grootste verantwoordelijke voor geweest zijn. Maar ook de hongersnood die stad in de periode daarna teisterde door een grote economische terugval en door Staatse en Spaanse belegeringen in de context van de Tachtigjarige Oorlog waren hiervoor medeverantwoordelijk. Het begraven van de doden was de vaste taak van de cellenbroeders of Alexianen, die de lichamen van bezweken pestlijders ook ophaalden in de straten met tweewielige karren. We herkennen ze op het schilderij aan de zwarte mantel met zwarte kap die ze dragen bij het uitvoeren van hun taak. Sommigen rijden met paard en kar, anderen stapelen doodskisten op. Opvallend, zeker in deze tijden van FFP2- en KN95-mondmaskers en nationale naaiacties, is dat we op het schilderij niemand zien met persoonlijke gezichtsbescherming. Het bekende maar ietwat angstaanjagende vogelbekmasker, voorloper van de huidige mondmaskers en een symbool van de bestrijding van pestepidemieën, was in 1578 nog niet uitgevonden en kwam pas voor vanaf de 17de eeuw.
In Leuven waren de cellenbroeders actief sinds 1345. Zij verbleven in enkele cellen, vandaar hun naam; rond 1500 verschijnt de naam ‘Alexianen’, naar hun patroonheilige Alexius, de beschermeling van pelgrims, bedelaars en vagebonden. De taken van de Alexianen – afgeleid van de werken van barmhartigheid – waren drievoudig: de pestlijders verzorgen, de geesteszieken opvangen en de doden begraven. Het stadsbestuur betaalde hen voor hun werken. In 1578 begroeven de Leuvense Alexianen de pestslachtoffers in de hele stad.
Ondanks de pest gaat het leven in de stad verder: in enkele anekdotische details op zij- en achterplans komt het dagelijks leven op heel directe wijze in beeld. De nachtpot die uit het hoge venster rechts wordt leeggegoten, rakelings naast een wandelend paar, is het meest sprekende voorbeeld.
Bron: Museum M Leuven
PS op de website van de tentoonstelling vind je ook een link naar 2 podcasts: #1 "Pest en corona" en #2 "De zwarte dood, pestdokters en snavelmaskers".
Leuk om aan toe te voegen: als het allemaal kan vanwege Corona, is er dit najaar een tentoonstelling over de Pest in het Nijmeegs Valkhofmuseum. Johan Oosterman is een van de samenstellers.
Tijdens de coronaperiode is en wordt nog steeds veel geschreven over de pest in de middeleeuwen en ook over de verkeerde beeldvorming en zelfs titulatuur (zoals de zwarte dood) die pas na de middeleeuwen is ontstaan. Hier een tekst erover van Johan Oosterman (tekst verschenen op zijn blog HistLit-nl)
Wanttet was groitte starfte. De pest door ooggetuigen uit de Lage Landen
Een onheilspellend bericht bereikte Brugge in het voorjaar van 1348: ‘Ik schrijf dit aan jullie, mijn beste vrienden, zodat je weet aan welke gevaren we op dit moment worden blootgesteld.’ Lodewijk Heyligen, secretaris aan het pauselijke hof in Avignon en vriend van Petrarca, verzond op zondag 27 april van dat jaar een brief aan het Brugse Donaaskapitel, waaraan hij eveneens verbonden was. Zijn brief doet uitvoerig verslag van de verschrikkingen van een ziekte die sinds half november in de stad rondwaarde, en die ontelbaar vele slachtoffers had gemaakt. Alleen in Avignon al is meer dan de helft van de bevolking gestorven. De ziekte is extreem besmettelijk en doodt mensen binnen een paar dagen. Hij spoort zijn Brugse vrienden aan voorzichtig te zijn: ‘Als je je tegen de ziekte wilt wapenen, moet je met mate eten en drinken, uit de kou blijven en geen excessen begaan. Het belangrijkste is vooral geen andere mensen te ontmoeten, vooral niet in deze tijd van het jaar, behalve als je met weinig bent en een gezonde adem hebt. Het is het beste om jezelf op te sluiten in je huis tot de epidemie voorbij is.’ De waarschuwingen van Lodewijk klinken ons bekend in de oren. Tegen een onbekende infectieziekte is er weinig dat beter helpt dan afstand houden.
Pierart dou Tielt, Massagraf voor pestslachtoffers. In de kroniek van Gilles Le Muisit - Brussel KBR ms 13076-13077
Een bijna blinde abt
De ziekte, die we nu kennen als de pest, bewoog zich gestaag en onontkoombaar voort door Europa. In juni van het jaar 1349 bereikte het ook de zuidgrens van Vlaanderen. In een uitvoerig en hier en daar quasi onbewogen verslag, verhaalt Gilles Le Muisit, de bijna blinde abt van een Benedictijnerabdij te Doornik, van de grote aantallen slachtoffers en de massagraven die gedolven worden. Hij beschrijft ook hoe de Joden beschuldigd worden van het vergiftigen van de bronnen wat de grote sterfte zou veroorzaken. Op grote schaal worden ze vervolgd en op brandstapels vermoord. De abt beschrijft, kennelijk goed geïnformeerd, over de vreselijke moordpartijen in Brussel en Keulen. Zijn verslag spreekt geen oordeel uit: niet over de autoriteiten die de verbrandingen toestaan of zelfs organiseren, evenmin over de vraag of de geruchten over vergiftigde bronnen terecht zijn. Het is alsof hij zich geen raad weet met de verschrikkingen. Een grotere betrokkenheid spreekt uit zijn uitvoerige verslag van de beweging van penitenten: rondtrekkende geselaars die boetedoen om de toorn van God af te wenden. Gilles voelt sympathie voor deze lekenbeweging, voor de oprechte vroomheid en de intense betrokkenheid van de flagellanten bij het lot van een wereld die ten einde loopt.
Het verslag dat Le Muisit neerpende is het meest indringende verslag uit de Nederlanden over die eerste verwoestende pestuitbraak. De contemporaine illustraties van het begraven van de doden, het optreden van de geselaars en het doden van de schuldig geachte joden versterken de kracht van deze bron.
Pierart dou Tielt, Flagellanten. In de kroniek van Gilles Le Muisit - Brussel KBR ms 13076-13077
Stadsklerk over het Einde der Tijden
Vrijwel gelijktijdig met de abt uit Doornik, schreef de Antwerpen stadsklerk Jan van Boendale over de turbulente en wat hem betreft omineuze tijd waarin hij leefde. Hij was de eerste die in het Nederlands uitvoerig over de pest schreef in de vorm van een soort nawoord bij twee van zijn teksten, de Brabantsche Yeesten (een geschiedenis van Brabant) en het Boek van de wraak Gods.
Jan van Boendale, geboren in 1279, bracht een groot deel van zijn leven door in Antwerpen als klerk van het stadbestuur. Hij schreef over geschiedenis en over wat aangeduid wordt als lekenethiek: teksten over hoe een mens deugdzaam moet leven in het licht van het eeuwig leven. Zijn laatste werk, het Boek van de wraak Gods, staat helemaal in het teken van het Laatste Oordeel. Hij bespreekt de tekenen in de geschiedenis die preluderen op het einde der tijden en het is binnen Boendales oeuvre het meest sombere werk. Hij voltooide het in 1346 en het was het stemmige slotakkoord van een auteur op leeftijd. Maar de geschiedenis ging verder en toonde in de jaren die volgden haar grimmigste gezicht. In de laatste jaren van Boendales leven woedde de dodelijkste pandemie uit de wereldgeschiedenis, die zo’n honderd miljoen slachtoffers zou maken. Boendale moet, onder de indruk van wat hij meemaakte, hebben besloten zijn werk nog een vervolg te geven (iets wat hij eveneens deed met zijn grote geschiedwerk over Brabant, grotendeels in dezelfde woorden). Hij voegde hoofdstukken toe over ‘een strijd die zich voordeed in het land van Luik’, over de pest, de geselaars, de joden en over de zeeslag bij Zwartewaal in 1351.
De hoofdstukken over pest en geselaars zijn met respectievelijk 280 en 218 verzen veruit het langst. De andere drie hebben een lengte van tussen 38 en 52 verzen. Allemaal tonen ze geschiedenis door de ogen van een tijdgenoot. Boendale vertelt aan het begin van zijn aanvulling dat hij te Antwerpen verbleef en moe en uitgeblust was toen hij het nieuws hoorde over een strijd bij Luik. Meteen daarna verhaalt hij over de verschrikkingen van de grote plaag; zijn relaas over de kruisbroeders of geselaars bevat tal van details die duidelijk maken dat hij uit eigen aanschouwing vertelt over het huiveringwekkende ritueel van rondtrekkende boetelingen. Opvallend genoeg schrijft hij niet over hoe de pest huishield in zijn woonplaats Antwerpen. Was hij tijdelijk afwezig, raakte het hem te persoonlijk? We weten niet wat de oorzaak is van deze lacune in een episode die de plagen van de eigen tijd uitvoerig behandelt.
Pierart dou Tielt, Verbranding van de Joden. In de kroniek van Gilles Le Muisit - Brussel KBR ms 13076-13077
Geruchten, dreiging, haat
Boendale beschrijft hoe de pest zich door heel Europa verbreidde: ‘De ziekte begon in Babel, naar men mij verzekerde, en verspreidde zich aanstonds over de Middellandse Zee in Zuid-Italië, Calabrië, Sicilië, Cyprus, Toscane, Lombardije, in de Romagna, vandaaruit naar Frankrijk en van Frankrijk naar Engeland.’ De plaag hield zo huis dat hele dorpen ontvolkt raakten en dat bestuur en rechtspraak niet meer uitgeoefend werden. Bij wijze van exempel vertelt hij het verhaal over twee Utrechtse vrienden die in een uitgestorven stad een paleis binnengingen. De bewoners en het vee waren dood. Een van de twee vrienden eigende zich de kostbaarheden en sieraden toe van de gestorven bewoners en droeg ze mee in een zak. ‘Samen keerden ze die stad de rug toe’, zo vertelt Boendale, ‘en ze kwamen in het vrije veld. Daar viel degene die de zak droeg dood neer. De ander reisde zo snel hij kon naar huis, en bracht daar het nieuws van wat hij had gehoord en gezien. Ik hoorde dit van iemand die geloofwaardig is. Wees daar zeker van!’
Over paus Clemens lezen we dat hij zich in zijn paleis te Avignon opsloot en alle toegangen liet dichtmetselen zodat de besmette lucht hem niet kon deren en vuren liet ontsteken om het vergif te verdrijven. Boendale weet wel dat de ziekte zich verspreidt door menselijk contact, en wijst vooral op het risico de lucht van een zieke in te ademen: ‘Deze rampspoed wordt ‘epidemie’ genoemd, wat wil zeggen dat de een door de ander sterft als hij diens lucht inademt.’ Toch ziet hij de rampspoed vooral als straf van God én als plaag die door de Joden veroorzaakt is: ‘de ellende van de pest werd veroorzaakt door het gif van de Joden’.
Het werk van Boendale doet vaak verrassend modern aan, en het is een auteur die vaak sympathiek overkomt. Maar hij toont een akelig gezicht in zijn te vaak denigrerende oordeel over vrouwen én in zijn afkeer van de Joden. Anders dan Gilles Le Muiset is het voor Boendale evident dat de Joden een kwalijke rol speelden bij het ontstaan en de verspreiding van de pest: ‘Ik zal u iets ongehoords vertellen. Alle joden, overal ter wereld, hadden zich voorgenomen de christenen met gif om het leven te brengen en daarom hadden ze alle waterputten, ver en dichtbij, en ook stilstaande wateren overal laten vergiftigen.’ De grote sterfte was hun schuld, en Boendale voegt eraan toe: ‘Men nam de joden daarom overal gevangen en wierp ze in het vuur.’
Boendales relaas van de pest en andere plagen rond 1350 roept herkenning, verwondering en afschuw op. Misschien is het vanuit het oogpunt van de moderne geschiedschrijving nauwelijks serieus te nemen: het bevat tal van onnauwkeurigheden en historici hebben dat Boendale wel aangerekend. Maar het fascinerende is dat hij daardoor juist laat zien wat er gebeurt in een wereld die uit het lood hangt, waar steden verlaten zijn en de bestuurlijke, juridische en financiële infrastructuur tot stilstand zijn gekomen. De berichtgeving van Boendale getuigt van de geruchten die vaak het nieuws vooruitsnellen, van de manipulatie met de waarheid, van onbetrouwbaar nieuws of nieuws dat in diskrediet wordt gebracht. Onze tijd, die sommigen als post-truthtijdperk aanduiden, heeft een lange voorgeschiedenis.
Verbranding van de Joden. Hartmann Schedel, Wereldkroniek. Ex. BSB München (Schedels eigen exemplaar)
Verre herinnering
Lodewijk Heyligen, Gilles Le Muiset en Jan van Boendale zijn drie van de talrijke ooggetuigen die verslag doen van de grote rampspoed die hun wereld trof. Uit het midden van de veertiende eeuw zijn er verschillende auteurs die ons omvangrijke en aangrijpende verslagen van de pest hebben nagelaten. In kronieken van later datum zijn de berichten veel beknopter: de grote pandemie was tot een verre herinnering geworden, ook al flakkerde de pest hier en daar nog wel op. Steevast worden in die latere berichten de drie elementen samengebracht die ook rond 1350 al prominent met elkaar worden verbonden: de pest, de flagellanten en de verbranding van de Joden. In de Cronica vander hiliger stat Coellen wordt de pest kort vermeld: ‘In het genoemde jaar [1347] en de twee jaar daarna was er een grote sterfte door in heel de wereld, zowel bij de heidenen als bij de Christenen’. Twee bladzijden verder volgen korte berichten over de Kruisbroeders, zoals ze hier genoemd worden, en de verbranding van de Joden, zonder dat deze gebeurtenissen met elkaar in verband worden gebracht.
Hetzelfde zien we in de beroemde kroniek van Hartmann Schedel. Drie berichten, over pest, geselaars en Jodenverbranding staan vlak bij elkaar zonder dat er een expliciet verband wordt gelegd. Dat gebeurt wel in de vroegst bekende Gelderse kroniek, rond 1459 geschreven in Nijmegen. Een klein berichtje meldt:
Int Jair ons heren mo ccco xlix/ Doe gyngen die Cruysbroeders Ende men slouch die Joeden doit wanttet was groitte starfte [In het jaar 1349 trokken de Kruisbroeders rond en men sloeg de Joden dood want de grote pest heerste]
De pest liet tal van sporen na in de herinneringen van mensen en gemeenschappen. Ze laten voorbeelden van verwarring en onzekerheid zien, van diepe vroomheid en compassie, maar ook van ontwrichting, desinformatie en afschuwelijke haat tegen Joden. De grote pest is tot paradigmatische pandemie geworden in kunst en literatuur. Ze houdt ons vele spiegels voor, maar of we er iets van kunnen leren....
Verantwoording en verder lezen
Over Lodewijk Heyligen, met een uitgave en Franse vertaling van zijn brief:
Andries Welkenhuysen, ‘La peste en Avignon (1348) décrite par un témoin oculaire, Louis Sanctus de Beringen’, in: Pascua Mediaevalia. Studies voor Prof. Dr. J.M. De Smet, red. R. Lievens, E. Van Mingroot, W. Verbeke. Leuven 1983: 452-492.
Over Gilles Le Muiset: Bernard Guenée, Between church and state. The lives of four French prelates in the Late Middle Ages. Transl. Arthur Goldhammer. Chicago, Londen 1991: 71-101.
Over Jan van Boendale: Frits van Oostrom, Wereld in woorden. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1300-1400. Amsterdam 2013: 142-175 (‘Schrijver in het centrum’)
Tekstuitgave van het Boec vander wraken: Nederlandsche gedichten uit de veertiende eeuw van Jan van Boendale, Hein van Aken e.a.. Ed. F.A. Snellaert. Brussel 1869: 287-488. Online: https://www.dbnl.org/tekst/snel003nede01_01/index.php
Een vertaling (waarvan ik gebruik heb gemaakt, maar die ik hier en daar ook heb aangepast): Jan van Boendale, Boek van de wraak Gods. Vert. Wim van Anrooij. Amsterdam 1994. Hieruit deel III, hst. 13-17. Online: https://www.dbnl.org/tekst/boen001boek01_01/index.php
Over de pest: Pest! Eine Spurensuche [Catalogus van een tentoonstelling in LWL-Museum für Archäologie, Westfälisches Landesmuseum Herne – 20 september 2019 – 10 mei 2020]. Darmstadt 2019.
Ole J. Benedictow, The Black Death 1346-1353. The complete history. Rochester, NY 2004.
R. Jansen-Sieben, ‘Ooggetuigen en flaggelanten’, in: De Pest in de Nederlanden. Medisch-historische beschouwingen 650 jaar na de Zwarte Dood. Vierde symposium geschiedenis der geneeskundige wetenschappen, Academia Regia Belgica Medicinae. Dissertationes. Series Historica 7. Brussel 1998: 85-108.