1216 keer bekeken

De Verenigde Staten van Bourgondië...

  • vrijdag 05 februari 2021 @ 16:34
    #13
    reactie op (#12) Calamandja

    Best OK dat hier aandacht voor komt. Via Twitter lees ik regelmatig de verzuchtingen van academen die op sneue, flex-contracten over de kling worden gejaagd ter glorie van de internationale ratings van hun tijdelijke werkgever.

  • vrijdag 05 februari 2021 @ 11:28
    #12
    reactie op (#7) Calamandja

    De "historische discussie" blijft intussen verder lopen: De Bourgondiërs hebben de aandacht gekregen in het Vlaamse parlement met vragen aan de Vlaamse minister Crevits:

    Die discussie is natuurlijk niet voor dit forum, dat debat kan zich verderzetten tussen specialisten. Maar het raakt toch wel ergens een essentie aan, want Bart Van Loo wijst toch op een systeemfout van de universiteiten en geeft aan dat het geen vrijplaatsen zijn van creativiteit. Academici worden eigenlijk gedwongen om taaie wetenschappelijke artikels te produceren die enkel gericht zijn op een academisch publiek. De vraag die we ons kunnen stellen is of de academische wereld ook een voedingsbodem kan zijn voor meer populair wetenschappelijke geschiedschrijving gericht op een breed publiek. Het dichten van die kloof tussen wetenschap en de burger is ook voor u een belangrijke uitdaging.

    Anderzijds leggen ook de academici zelf een aantal pijnpunten bloot, het is een gekend probleem. Denk aan de enorme publicatiedruk of de veelheid aan opdrachten die hun tijd opslorpen. Daarbij geeft men aan dat er ook weinig tijd of aandacht is voor goed onderwijs. Dat zijn gekende knelpunten maar daarom zijn ze niet minder belangrijk.

    Anderzijds is het natuurlijk geen onoverbrugbare kloof tussen de universiteit en de meer wetenschappelijke geschiedschrijving. Maar het is een en-enverhaal. Het beste zou zijn dat we iedereen op zijn of haar terrein kunnen laten uitblinken en schitteren. Het zou dus goed zijn om een soort ecosysteem te hebben waar iedereen zijn plaats heeft en vanuit de eigen sterkte een bijdrage kan leveren aan de publieke opinie. Een constructieve wisselwerking en samenwerking waarbij iedereen elkaar kan prikkelen zal ook leiden tot betere resultaten.

    Minister, wat zult u doen om de pijnpunten die de academici opwerpen aan te pakken, wetende en goed beseffende dat we natuurlijk ook meedraaien in een internationaal academisch systeem? Welke drempels detecteert u en op welke manier kunnen die worden afgebouwd?

    Op welke manier zult u proberen om de burgers meer te betrekken bij het onderzoek en de onderzoeksresultaten?

    Hoe kunt u een bijdrage leveren om een ecosysteem tussen de onderzoeksinstellingen en de maatschappij uit te bouwen en te versterken?

    Bron: https://www.vlaamsparlement.be/commissies/commissievergaderingen/1470637/verslag/1475616

    Intussen is er ook de vraag waarom er geen serie over de Bourgondiërs is voorzien.

  • dinsdag 02 februari 2021 @ 16:59
    #11
    reactie op (#10) antonius_

    Leuk, maar vanaf het moment dat die vrije geesten in diensten treden van de overheid, is het met hun onafhankelijkheid natuurlijk gedaan. Daarover had Rousseau wat langer moeten nadenken. 

  • dinsdag 02 februari 2021 @ 15:29
    #10
    reactie op (#9) antonius_

    Ik ben ledig met Verlichtings-literatuur. Ik kwam daarin toch iets tegen dat de gesprekken/ standpunten en beschouwingen

    in dit Forum -item raakt / schuurt.

    Het gaat dan om de opvatting van Jean-Jacques Rousseau in "Le discours sur les scienes et les arts (1750)"

    Ik citeer de betreffende paragraaf: "Op zich zouden kunsten en wetenschappen niet zo noodlottig zijn, als ze alleen beoefend mochten worden door lieden die hun onafhankelijkheid tegenover de opinie en de mode weten te bewaren, zoals Francis Bacon, Descartes en Newton, die hun geest allen in dienst van de vrijheid vermochten te stellen, en zich konden ontdoen van schoolse vooroordelen. De regeringen zouden zulke mensen in dienst moeten nemen, wier genie, alleen aan de waarheid belang hechtend, zou bijdragen tot het welzijn van allen".

    Dit laat weinig ruimte voor kaskrakers, en zeker moeten de kaskrakers niet het object van de studie van de historicus worden.

     

    met groet,

     

     

     

    onderschrift.jpg

  • maandag 01 februari 2021 @ 09:56
    #9
    reactie op (#8) bernard-de-clairvaux

    Het plaatst het academische werk ook in een stevige bodem.

    onderschrift.jpg

  • zondag 31 januari 2021 @ 19:31
    #8
    reactie op (#7) Calamandja

    Deze persoonlijke benadering maakt de discussie mooi af. Dankjewel!

  • zondag 31 januari 2021 @ 16:50
    #7
    reactie op (#6) Calamandja

    Ik voeg er nog een laatste opinie-artikel aan toe, verschenen in het tijdschrift Knack, om af te sluiten van een Vlaamse wetenschapper. Wie had dat gedacht dat een fantasiehersenspinsel van Bart van Loo het volledige universitair onderzoek in Vlaanderen in vraag zou stellen? De historicus in kwestie, Jeroen Wijnendaele, die ik enorm aprecieer wegens zijn bevlogen manier om geschiedenis levend te maken tijdens een cursus van het Davidsfonds met bovenop zijn bereidwilligheid om mij een PDF te bezorgen van zijn uitverkocht boek over Romeinen en Barbaren. Hij verwoordt wat ik hieronder heb geschreven.

    'Auteurs en academische historici: een gezamelijke strijd om het verleden tot leven te wekken'

    Jeroen Wijnendaele - FWO Senior Post-Doctoraal onderzoeker aan de Universiteit Gent
     
    'Wij voeren een gezamelijke strijd om het verleden tot leven te wekken', schrijft historicus Jeroen Wijnendaele over het debat over academische geschiedschrijving versus boeken over geschiedenis voor het grote publiek.

    'Jaloerse en conservatieve historici' liggen in de clinch met 'succesauteurs die er wél in slagen de grote verhalen uit het verleden aan een breed publiek verkocht te krijgen'. Die indruk konden sommige kijkers van De Afspraak eerder deze week krijgen na een discussie tussen Bart Van Loo, wiens 'De Bourgondiërs' (De Bezige Bij) meer dan 100.000 keer over de toogbank is gevlogen, en academische historici Lisa Demets en Jelle Haemers. Wat in De Standaard begon als een opinie over het belang van Karel De Stoute en de koers die de geschiedenis had kunnen nemen, ware hij niet schielijk te komen overlijden tijdens de slag bij Nancy in 1477, schakelde daarop een versnelling hoger met een reactie van Van Loo die stelde dat het universitair bedrijf nooit zijn boek zou kunnen voortgebracht hebben.
     
    Deze discussie lijkt een storm in een glas water, maar is geworteld in veel grotere controverses die ons allemaal aanbelangen. Dit gaat over de uitdagingen van ons hoger onderwijs, het belang van het Nederlands, en maatschappelijke dienstverlening die tienduizenden mensen nauw aan het hart ligt, in een tijdsbestek waar identiteit en haar historische wortels meer dan ooit gecontesteerd worden.
     
    Academische historici en auteurs: een gezamelijke strijd om het verleden tot leven te wekken.
     
    De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik met een voet in beide kampen sta. Als academisch historicus deel ik de terechte kanttekeningen van collega's Demets en Haemers om geschiedenis niet te reduceren tot de handelingen der grote mannen,maar ook aandacht te hebben voor onderliggende structuren en de minder gepriviligieerde mensen die ook hun stempel gedrukt hebben op hun samenleving.
     
    Maar indien Bart Van Loo de zaken in zijn opinie zeer scherp stelt, heeft hij een punt dat het bijzonder moeilijk is om een grote narratieve geschiedenis in het Nederlands voor een breed publiek te schrijven aan de universiteit. Jeroen Olyslaegers maakte ons recent nog eens van de problematiek bewust, toen hij de genese van zijn nieuwste roman 'Wilde Vrouw' uit de doeken deed.
     
    Hierbij stipte hij aan hoe moeilijk het was om de recentste wetenschappelijke stand van zaken in het Nederlands te bekomen over belangrijke aspecten van de 16e eeuw, zoals pakweg de beeldenstorm. Soms geraakte hij niet verder dan boeken die ondertussen een halve eeuw oud zijn. Olyslaegers en Van Loo zijn pennenbroeders, waarmee ik niet alleen een glas gedeeld heb, maar ook een uitgeverij. Ik kan en zal hen niet afvallen in een terechte strijd om het verleden naar het grote publiek te brengen. Sta me doe deze controverse uit de doeken te doen vanuit persoonlijke ervaring.
     
    Voorlopig ben ik nog steeds in dienst aan een Vlaamse universiteit (zij het zonder permanente aanstelling). Geen sinecure. Wat bij tijden voelde als een queeste om academisch werkzaam te blijven, voerde mij jarenlang van Italië, naar Ierland, Australië om uiteindelijk in de Heimat te landen. Internationale ervaring is slechts één belangrijk criterium om aan de slag te blijven. We worden ook verondersteld de resultaten van ons onderzoek in de meest prestigieuze tijdschriften of uitgeverijen gepubliceerd te krijgen. Dit is een model dat overweldigend in het Engels gebeurt, financieel dubieus is, en waarvan het grote publiek vaak de resultaten niet te zien krijgt. Om ondertussen werkzaam te blijven zitten we in een quasi continue competitieslag om het ene onderzoeksfonds na het andere binnen te rijven. Oh ja, ondertussen is het eigenlijk onze job om de nieuwste wetenschappelijke inzichten te verwerven én te produceren. Voor academische historici gaat dat via het minitieus bestuderen van fragmentaire bronnen in dode talen, tot meters archief verwerken, of veldwerk te verrichten bij gemeenschappen op andere contintenten.
     
    Geen wonder dan jonge onderzoekers tot 30% meer risico lopen op welzijnsproblemen, dan mensen die een Masterdiploma hebben maar niet academisch werkzaam zijn. 80 onderzoekers van alle Vlaamse universiteiten en disciplines trokken hierover reeds aan de alarmbel.
     
    Het is een model waar het, in tegenstelling tot wat Van Loo poneert, niet onmogelijk is om een grote narratieve geschiedenis in het Nederlands te schrijven. Maar het blijft een enorm risico voor de jonge onderzoekers.
     
    Zelf heb ik de sprong gewaagd om de ondergang van het Romeinse Rijk in het westen, een van de grootste omwentelingen uit de Europese geschiedenis, te boek te stellen in het Nederlands voor een breed publiek. Het was een beslissing die ik nam tijdens mijn eerste jaar van mijn doctoraat in Ierland in een moment van existentiële vertwijfeling. Mijn moeder was net overleden. Er zijn weinige momenten zo acuut die een mens zich doen afvragen waar hij in hemelsnaam mee bezig is. Jarenlang onderzoek doen dat uiteindelijk in een paar peperdure artikels belandt die in het beste geval tien lezers wereldwijd bereiken. Dus besliste ik over een thema, waar tot 2013 geen degelijk en leesbaar Nederlandstalig werk over bestond, te boek te stellen voor een groot publiek. Om toch iets terug te geven aan de samenleving.
     
    Het grote publiek smaakte het en het werk is al verscheidene jaren uitverkocht. De eerste wetenschappelijke commissie van eigen bodem die oordeelde over mijn aanvraag voor een onderzoeksfonds smaakte het echter minder: geen "A1 artikelen" was een reden om mijn publicatiedossier te devalueren. Sindsdien tracht ik beiden te doen, wat gewoon een hellewerk is.
     
    Beste Bart en beste Jeroen, als mijn nieuw boek nog steeds niet ligt te pronken naast dat van jullie bij de Bij, is het omdat het cynisch genoeg in dit stadium van mijn loopbaan mij tegenhoudt om tout court mijn job te behouden. Maar laat mij dit meteen als pleidooi gebruiken om niet alleen aandacht te hebben voor het boek als ons gemeenschappelijk bindmiddel naar het grote publiek toe.
     
    We kunnen publieksgeschiedenis niet reduceren tot de grote verhalen (ongeacht hoezeer ze ook mijn hart beroeren). Onze collega's werken op tal van wijzen om het grote publiek in ons land te dienen. Het zijn academische historici zoals Jan Dumolyn die mee vorm geven aan de Vlaamse Canon én de fenomenale Van Eyck tentoonstelling mogelijk gemaakt hebben die de wereldpers bereikte.
     
    Het zijn collega's zoals Gillian Mathys die zich als historisch expert in de parlementaire Congocommissie buigen over de nog steeds nazindendere problematiek van het koloniaal verleden. Het zijn collega's zoals Koen Aerts die de complexiteit van de collaboratie en het verzet, met haar naschokken voor de volgende generaties, op prachtige wijze mee in beeld hebben gebracht voor Canvas. Al deze collega's behoren tot de wereldtop in hun vakgebied en stellen hun expertise ten dienst van het grote publiek. En het boek als medium wordt hierbij niet veronachtzaamd, zoals ook collega Jonas Roelens recent duidelijk maakte met zijn 'Verzwegen Verlangen'. De lijst is eindeloos.
     
    Academische historici kunnen zeker leren van auteurs zoals Bart Van Loo om hun verhaal nog beter verkocht te krijgen. Maar met tal van collega's dragen wij ook onze (vaak onzichtbare) steen bij aan het monument der publieksgeschiedenis. Wij voeren een gezamelijke strijd om het verleden tot leven te wekken. Laten we ons niet verdelen door de media, maar samen de barricades omver werpen.
     
    Bron: Knack (knack.be) 27/01/2021

  • zondag 31 januari 2021 @ 16:01
    #6
    reactie op (#5) bernard-de-clairvaux

    Daar de krantenartikels achter een betaalpoort zitten geef ik hieronder nog een laatste reactie vanwege Bart van Loo, en dan barstte de discussie los op Twitter tussen academici en niet-academici, wat voor mij als geschiedenisliefhebber pijn aan het hart deed. Laat beiden hun werk doen, zou ik zeggen. Wat ik de academische wereld wel verwijt is dat vele van hun analyses die meeestal in het engels zijn, achter een academische muur zitten, ze zijn enkel toegankelijk als je een universitair mailadres hebt. Oudere wetenschappers lijken mij meer bevrijd van die dwang tot schrijven van analyses die enkel door wetenschappers kunnen gelezen worden; anderzijds hebben veel wetenschappers een didactisch vermogen om de ontoegankelijke teksten die ze schrijven zeer boeiend naar voor te brengen tijdens de diverse cursussen of spreekbeurten die ik heb mogen volgen (o.a. bij Davidsfonds).
     
    Wat als academici leesbare boeken konden schrijven?
     
    Vakhistorici Jelle Haemers en Lisa Demets namen aanstoot aan mijn Bourgondische uchronie (DS 20 januari). Ik had geschreven dat Karel de Stoute niet sterft bij Nancy, maar lang leeft en de basis legt voor de Verenigde Staten van Bourgondië (DSL 16 januari). Dat was onwetenschappelijk, stelden ze. Daarin moet ik ze gelijk geven: het was dan ook fictie, een ‘wat als’-verhaal. Niet gespeend van kwinkslagen. De pinot noir die de bordeauxwijnen verdrijft? Ach, door het Franse konin­k­rijk te laten verdwijnen tussen de Bourgondische plooien van de geschie­denis schreef ik mijn meest anti-Franse tekst ooit. Als francofiel was het een frivole manier om te vieren dat mijn boek twee jaar eerder was verschenen. Haemers en Demets hadden duidelijk geen zin om met mij een glas pinot noir te drinken.

    Het lijkt een beetje grotesk om de onwetenschappelijkheid van mijn per definitie fictieve uchronie door te trekken naar mijn boek De Bourgon­diërs zelf, maar jawel, zo geschiedde. Ze verkondigden dat ik het verkeerde boek had geschreven. Het is een polemiek die al een tijdje aan de gang is, en uitgaat van enkele historici die aan bottom-upgeschiedschrijving doen.

    Ze verwijten me dat ik mijn boek niet geschreven heb ‘vanuit de onderstroom van de samenleving’. Het eerlijke antwoord is: inderdaad, maar dat was ook niet mijn opzet. Ik schreef een ander boek, met weliswaar aandacht voor Gent en Brugge, voor bepaalde vrouwen ook, bijzonder veel aandacht voor kunstenaars, maar geschreven vanuit de hertogen.

    De visie van de onderstroom

    Kun je iemand verwijten dat hij zijn boek niet ‘vanuit de gewone mens’ schreef als dat duidelijk niet de bedoeling is? Ik denk het niet. Belangrijke hedendaagse Bourgondische specialisten vertrekken in hun onderzoek trouwens ook vanuit de hertogen. Waarom berispen de schrijvers in hun stuk Bertrand Schnerb of Wim Blockmans niet?

    In plaats van me dat elke keer voor de voeten te gooien: waarom neemt niemand van hen de handschoen op? Wie schrijft de onderstroom-pendant van mijn boek, dezelfde grote greep, maar vanuit een ander standpunt? Als het kan een meeslepende pil, geschiedschrijving mag ook boeiend zijn. Ik zal het graag lezen.

    Ik blijf mijn keuze overigens verdedigen. Zonder de hertogen zou er geen nieuwe staatkundige eenheid zijn ontstaan tussen Frankrijk en Duitsland. Voor mij was het een verrassing dat deze voor ons zo essentiële historische evolutie amper of niet bekend was. Alsof de vertaalslag van ­wetenschappelijk onderzoek naar het grote publiek niet was gebeurd.

    Mij bovendien wegzetten als iemand die klakkeloos de middeleeuwse kronieken navertelt, is intellectueel oneerlijk. Ik lardeer mijn verhaal graag met anekdotes uit die kronieken, maar verder baseer ik mijn boek in de eerste plaats op de wetenschappelijke stand van zaken. Het is niet omdat je je verhaal kruidt met saillante details en humor, of omdat je inzet op narratieve schwung, dat de kern van je inhoud wordt aangetast. Het maakt wel dat meer lezers tot bij die inhoud raken.

    Spanningsveld

    In het nawoord van mijn boek krijgen vakhistorici veel bloemen toegegooid. Terecht, zonder hen was mijn boek er niet gekomen. Maar misschien kunnen zij ook iets leren uit narratieve geschiedschrijving? Misschien is respect en samenwerking wel interessanter? De hulp van Wim Blockmans bewijst dat. Als een van de grootste Europese specialisten ter ­zake was hij mijn hulplijn, behoedde hij me voor kemels en las hij alles grondig na. Wat leerde ik veel van die genereuze geleerde.

    De voorbije dagen werd er op sociale media veel gediscussieerd over het spanningsveld tussen universitaire en meer populair-wetenschappelijke geschiedschrijving, alsof een onoverbrugbare kloof beide scheidt. Dat is onzin, natuurlijk, en tijdens de virtuele discussies gaven de schrijvers van aangehaald opiniestuk uiteindelijk ook toe respect te hebben voor het werk van mensen als Johan Op de Beeck en ondergetekende. Nu we alsnog de beste vrienden leken, leidde ik de discussie naar een punt dat de kleine hetze rond mijn boek ver overstijgt.

    Aan de universiteit had ik nooit een boek als
    De Bourgondiërs kunnen schrijven

    Simpel gesteld: als ik aan de universiteit werkzaam zou zijn geweest, had ik nooit een boek als De Bourgondiërs kunnen schrijven. Waarom? Omdat het de auteur geen credits oplevert. Misschien verklaart die onmogelijkheid dat er spanning zit op de verhouding tussen universitaire en publieke schrijvers. Sommige vorsers dromen er ook van een groot publiek te bereiken. Cultuurfilosofe Marlies de Munck (UA) verwoordde het mooi in haar opiniestuk ‘Gelukkig haalde Bart Van Loo geen doctoraat’ (DS 20 december 2019): ‘Als er dan een ­hemelbestormer voorbijkomt die al die kennis aaneenrijgt in een mee­slepend verhaal, worden velen even herinnerd aan hun vroegere droom. Ik kan me goed voorstellen dat dat wrevel opwekt.’

    Op eigen risico

    Zo beland ik bij een systeemfout in de werking van onze universiteiten. Een universiteit zou een vrijplaats moeten zijn waar intelligentie en creativiteit elkaar gretig omhelzen, maar vandaag wordt het kruim van onze intelligentsia gedwongen om in een hoog tempo taaie artikels te publiceren die bijna niemand leest. Dat is natuurlijk ook zinvol, ik heb er veel aan gehad, maar waarom gunnen we die vorsers niet simpelweg de kans om op gezette tijden een leesbaar boek te schrijven waarin ze al hun opgedane kennis en inzichten verwerken?

    Zelf heb ik bijna vier jaar op eigen risico aan De Bourgondiërsgewerkt. Dat kostte zoveel tijd omdat ik me ­helemaal moest inwerken. Maar onze universitairen zijn per definitie ingewerkt. Waarom schrijven ze dan welhaast nooit meeslepende boeken die een breed publiek aanspreken? Misschien omdat het allesbehalve aangemoedigd wordt? Moeten we hen niet minstens die mogelijkheid geven? En een vak als narratieve geschiedschrijving invoeren, zodat studenten van in het begin gestimuleerd worden om eventueel die weg in te slaan?

    Natuurlijk kan niet iedereen een even straffe onderzoeker als schrijver zijn en zullen onze bezigheden dan ook complementair blijven. Tegelijk leeft in universitaire kringen het verlangen naar een vrijere manier van schrijven. Het systeem zal niet uit zichzelf veranderen, dat zal van de academici zelf moeten komen.

    Stel je voor: meerdere proffen die kostbare credits laten liggen om even baanbrekende als leesbare boeken te schrijven. Met als gevolg dat het systeem dit uiteindelijk wel moet aanvaarden en zelfs honoreren. Misschien kunnen Haemers en Demets als liefhebbers van maatschappelijke veranderingen die van onderuit ingang vinden, het voortouw nemen. Zo zouden ze pas echt geschiedenis schrijven.

    Meer info:

    Verschenen op dinsdag 26 januari 2021 in De Standaard.

    Gewijzigd op 2021-01-31 16:02:58
  • zaterdag 30 januari 2021 @ 19:59
    #5
    reactie op (#4) Calamandja

    Dankjewel voor het artikel. Ik volgde de polemiek enigszins gemankeerd via Twitter omdat de artikels zelf achter een betaalmuur zitten. De Bourgondiërs blijft een geweldig boek waar veel mensen van genoten hebben en dat de nieuwsgierigheid naar 'meer' ongetwijfeld aanwakkert. De wetenschappers hebben natuurlijk ook gelijk. Van Loo heeft het oude verhaal prettig opgestoofd maar geen nieuwe inzichten toegevoegd. 

  • vrijdag 29 januari 2021 @ 21:26
    #4
    reactie op (#1) Calamandja

    Op het hieronder vermelde "counterfactual history" van Bart van Loo kwam volgende reactie van twee historici, Lisa Demets en Jelle Haemers:

    Karel de Stoute, een hertog zonder onderdanen?

    De acties en ideeën van ‘gewone mensen’ hebben de geschiedenis van ons land beïnvloed. Lisa Demets en Jelle Haemers betreuren dat Bart Van Loo vooral focust op de ‘grote mannen’.

    Historici beoefenen dat genre al langer, want om de samenhang van de geschiedenis te begrijpen, moeten ze het antwoord leveren op de vraag waarom alternatieve scenario’s het niet gehaald hebben. De samenstellers van Het land dat nooit was (2015), over hoe anders de geschiedenis van België er had kunnen uitzien, stippen aan dat een van de grootste kritieken op ‘tegenfeitelijke geschiedschrijving’ de te grote focus is op de rol van ‘grote mannen’

    Geen loze oefening
    Dat Van Loo wil aantonen dat het evengoed anders had kunnen lopen, is op zich lovenswaardig. In deze tijden van toenemende canonisatie van de geschiedenis, is dat geen loze oefening. Helaas ontwijkt hij de klassieke val niet. Dat Karel er persoonlijk in zou slagen om Frankrijk in te nemen, is betwijfelbaar. Opvallend is dat Van Loo in zijn stuk, net zoals in zijn bestseller De Bourgondiërs, de retoriek van de middeleeuwse geschiedschrijvers kritiekloos overneemt. Gebeurtenissen reduceren tot één onfortuinlijke beslissing of de geconstrueerde karaktertrek van de vorst, is een bekende strategie van de kroniekschrijvers van toen. Het beeld van de ‘stoutmoedige’ of ‘roekeloze’ Karel werd pas na zijn dood gecreëerd om zijn nederlaag te verklaren en te rechtvaardigen.

    Wat nog meer ontgoochelt, is de manier waarop Van Loo het alternatief invult. Elke geschiedschrijver is vrij om accenten in zijn of haar verhaal te leggen, maar Van Loo veronachtzaamt belangrijke wetenschappelijke inzichten over deze periode. Onderzoek heeft aangetoond dat de politieke geschiedenis van de Bourgondische gewesten cruciaal beïnvloed is door de rol van de onder­danen. De Vlamingen en Brabanders zouden de annexatie van Frankrijk nooit aanvaard hebben, zoals ze wél doen in Van Loos alternatieve geschiedenis. Karel had eenvoudigweg het recht niet om de Franse koning af te zetten, waardoor zijn onderdanen hem niet gesteund zouden hebben in de beslissende veldslag in Nancy. Meer zelfs, het gros van hen voerde al jaren verzet tegen diens oorlogen.

    Dan liever de Franse koning
    ‘Vlaamse strijdkrachten bezorgen de Bourgondische vorst een klinkende overwinning’, luidt het daarentegen in Van Loos alternatieve ‘einde’. Een mooie krantenkop, maar de historische werkelijkheid is dat die Vlamingen Karels nederlaag in Nancy net in de hand gewerkt hebben. In de jaren voor de veldslag hadden ze meermaals kritiek geuit op zijn militaire ­offensieven: te geldverslindend, te weinig in hun belang. De Vlaamse steden weigerden in 1476 nog langer troepen en materiaal te leveren om Karel bij te staan. Edellieden en kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders reageerden ontstemd toen Karel ook bij hen belastingen wou heffen om zijn veldslagen te financieren. Daardoor had hij niet voldoende middelen om de Franse koning een zware slag toe te brengen.

    Ook de reactie op Karels dood spreekt boekdelen. De onderdanen dwongen zijn opvolgster, Maria van Bourgondië, meteen om te beloven dat ze nooit meer een oorlog zou voeren zonder de toestemming van de Staten-Generaal. Bovendien rekenden de adel en de steden af met Karels medestanders: de Bourgondische kanselier die het verzet tegen de oorlog de kop had ingedrukt, belandde op het schavot. Tegen die achtergrond is het erg onwaarschijnlijk dat Vlaamse legers een onrechtmatige strijd tegen­ de Franse koning gesteund zouden hebben.

    Na Karels dood ijverde Brugge zelfs voor een huwelijk tussen erfprinses Maria en de Franse kroonprins. Om het tegenfeitelijke redeneren in extremis door te trekken: als het aan die stad had gelegen, nam de Franse koning het in Vlaanderen over. En niet andersom.

    Is de discussie over Karels nederlaag een spielerei van historici? Volgens ons niet. De miskenning van de rol van onderdanen in het verleden is een ernstig gebrek, zowel in een counterfactual history als in de populaire geschiedschrijving. Hoewel de geschiedenis veel richtingen had kunnen uitgaan, heeft ze zich laten leiden door economische wetmatigheden, heersende principes van het recht, bredere culturele denkpatronen. Dat de handelingen en ideeën van ‘gewone mensen’ daarin cruciaal waren, dat wij de geschiedenis en de ontwikkeling van staten gestuurd hebben, en nog steeds kunnen beïnvloeden, is breed erkend onder historici. Bart Van Loos verhaal over de ‘Verenigde Bourgondische Staten’ is dat niet.

    Meer info:
    Verschenen in de krant De Standaard op woensdag 20 januari 2021