Ik denk dat de reden ligt in het feit dat Henk 't Jong nog steeds een middeleeuws re-enacter is in hart en nieren, niettegenstaande het behalen van een geschiedenisdiploma op latere leeftijd. Ik heb hem leren kennen tijdens bijeenkomsten van re-enactors in het Archeon in Alphen aan de Rijn. De discussies tussen re-enactors gaan dikwijls over details zoals: klopt de kledij wel met de periode die je voorstelt? zijn die schoenen wel historisch correct? aten middeleeuwers uit die periode wel de groenten die je klaar aan het maken bent? en dat mes dat je gebruikt, ben je wel zeker? enzovoort, enzovoort. Een re-enactor begint zijn 'carrière' met het opstellen van een biografie waarin in detail wordt bepaald welke zijn achtergrond is, welke functie hij uitoefent en vooral in welke periode hij leeft. En deze biografie dient scrupuleus te worden gerespecteerd in kledij, voeding, meubilair, tent en activiteit anders krijg je historische kritiek aan je been. Het gaat zover dat in het Archeon de middeleeuwse re-enactment bijeenkomsten worden georganiseerd volgens tijdsband: wij konden met onze club enkel meedoen als het 13 de eeuws was, owee als je dan iets aanhad of meebracht dat 14de eeuws was.
Nou moe, wat een mopperkont. Recent las ik zijn boek over Hollandse graaf Floris V en ik kan alleen maar beamen dat Henk fantastisch en inhoudelijk goed schrijft over de middeleeuwen. Ongetwijfeld zal er veel niet kloppen aan het boek 'Madoc', maar één ding staat buiten kijft 10.000en mensen zijn weer in contact gekomen met de middeleeuwen en zullen zich verder gaan verdiepen.
Ik denk dan altijd weer aan de filmklassiekers op de BRT-zaterdagmiddag: De ridders van de ronde tafel, Robin Hood, Ivanhoe, Errol Flynn...potsierlijke kitsch, maar ze hebben wel het historisch zaadje geplant. Hetzelfde met Suske en Wiske. We hebben het vaak genoeg gehad over dergelijke jeugdherinneringen. Ik ben dus niet zo negatief over dit soort boeken. Hoe meer zielen hoe meer vreugd!
Willem die Madoc maakte - anachronistische clichéroman
De NRC noemt Willem de Madoc maakte van Nico Dros “de Nederlandse Umberto Eco”, waarmee vrijwel zeker verwezen wordt naar diens bestseller De naam van de roos (1984). In beide komt in een inleiding het vinden van een middeleeuwse tekst voor, waarna geworstel volgt om een deel van leven van de schrijver ervan als roman weer te geven. Dat levert in beide gevallen 500 pagina’s tekst op. Ik vrees echter dat Dros de status van Eco en zijn boek niet zal bereiken. Zijn verhaal is bepaald geen spannend moordmysterie afgewisseld met theologische-filosofische discussies en mini-colleges. Eco wist waarover hij het had. Bij Dros denk ik de hele tijd dat hij met alle geweld wil bewijzen dat hij niet van de straat is. Intussen is de wereld die hij beschrijft en de mensen die er wonen één groot cliché-festival dat meer met Hollywood dan met geschiedenis te maken heeft.
Het verhaal is typerend voor elke middeleeuwse historische roman die ik ooit heb gelezen. Het plot is daarom tamelijk traditioneel. Een slimme vondeling van waarschijnlijk hoge komaf, die kan lezen en schrijven, maakt in het begin van de 13e eeuw de standaard gebeurtenissen in middeleeuwse decors mee terwijl hij zich van de ene plaats naar de andere beweegt: dubieus klooster, hoerenwijk, grafelijk hof, bloederige oorlog, smerige stad, welvarend Vlaanderen. Het is echter niet bepaald een queeste met een einddoel en ook niet echt een avonturenroman, maar meer een geromantiseerde biografie van iemand die zijn tijd ver vooruit is in een primitieve maatschappij. De vinder van het gefantaseerde manuscript probeert uit het manuscript een levensloop te reconstrueren, maar ik vind het een onwaarschijnlijk verhaal. Het boek is hele hoofdstukken lang bijzonder saai en soms weer heel drammerig, vooral waar het over geloof gaat, afgewisseld met stukjes actie en erotiek. Eigenlijk vond ik het een zeurboek en had ik moeite het uit te lezen.
Eerlijk gezegd had ik gedacht dat de lezer wat over de ‘koninklijke’ herkomst van de held zou ontdekken - Madoc, is per slot van rekening een hoogadellijke Welshe naam - waar trouwens genoeg naar gehint wordt. Maar het mocht niet zo zijn. Hij vlucht vier keer, verblijft een tijdje ergens, heeft daar een heftige liefdesrelatie die hij zonder veel moeilijkheden achter zich laat, is een kei in straatvechten, boekhouden en archiveren, leert strijden als een ridder, vindt business management uit en is een wel zeer vroege aanhanger van het agnosticisme. Intussen krijgen de RK kerk en zijn geestelijken er in het boek ongenadig van langs: iedereen is vet, hypocriet, gewelddadig, pedofiel, gulzig en wellustig en vooral manipulatief. Geen normale priester of monnik (behalve de man van wie hij lezen en calligraferen heeft geleerd) in het hele boek. De graaf, aan wiens hof hij lang verblijft, en diens vrouw zijn nogal verlichte edellieden, maar de rest van de adel bestaat uit wraakzuchtige en lompe houwdegens. Hoeren zijn onveranderlijk aardig en warm, leden van ‘geestelijke ridderorden’ (Tempeliers? Hospitaal- of Duitse ridders?) fungeren als lijfwachten van prelaten, steden zijn stinkende mesthopen, etc., etc. Kortom: het beeld van de middeleeuwen dat we kennen van films, tv series, games, strips en… andere historische romans en detectives. Ik kijk daar niet zo van op, maar ik ben om die reden al lang geleden gestopt met het lezen van dergelijke anachronistische fictie die tussen zo ongeveer het jaar 1000 en 1500 speelt. Op een enkele uitzondering na, zoals dit boek. Ik had misschien beter moeten weten, maar de kritieken waren zo lovend en er werd zoveel geroepen dat het een “buitengewone, uitzonderlijke roman” was, dat ik het toch maar eens heb geprobeerd.
Het verhaal viel me dus behoorlijk tegen. En dan het beeld dat wordt opgeroepen. Maarten 't Hart vond bij zijn aanbeveling van dit boek dat je maar moet durven om nu, in 2021, een ridderroman te schrijven, maar dat het ook wel weer makkelijk is om over de 'donkere 'middeleeuwen' te schrijven omdat er toch niemand is die je kan corrigeren. Nou, ik doe dat dus wel. De beschrijvingen van de mensen en hun omgeving, die exotisch moet ogen met veel kleurrijke opsommingslijsten, kloppen namelijk van geen kanten. De schrijver heeft geen verstand van de kleding die in 1210-1235 werd gedragen door de verschillende standen, hoe huizen en kastelen waren ingericht en verlicht (flambouwen!), wat en hoe men at of dronk, wat voor geld er bestond (alleen zilveren penningen dus…) en wat je ervoor kon kopen. Of hoe men reisde, anders dan te voet of te paard. Of hoe militairen uitgerust waren. De nog lang niet uitgevonden ijzeren kurassen en vizierhelmen dreunen je om de oren. En dan zulke flaters als priesters en bisschoppen die met “Zijne Heiligheid” worden aangesproken of de aanwezigheid van plaatsnaamborden. Het wemelt in het boek verder van de zaken die in de vroege 13e eeuw niet bestonden: bepaalde namen, vrouwenkleding met voorsluiting, horige kloosterbroeders, een ridder die tegelijk heraut is, rouwkleding, wijn- en borrelglazen, stoelen (uiterst zeldzaam), hellebaarden, koninklijke regimenten, groentenkassen, adelsbrieven, kasteelvrouwen, kragen, biechtstoelen, avondmalen, trompetten, onderscheidingen, soutanes en togen, koetsen en karossen, dukaten en zo gaat het maar door.
Ik vraag me als ik dat lees altijd af of dit soort geschrijf niet onder geschiedvervalsing valt. Mensen gaan die verzinsels gewoon geloven en denken dat het waar dan ook in de middeleeuwen echt zo was. Ik loop daar al 30 jaar tegenaan en wat ik ook doe en hoe ik ook praat of schrijf men blijft die gekke opvattingen over hoe de middeleeuwen waren koesteren. Nico Dros helpt er echt niet aan mee om het beeld te verbeteren. Integendeel: het is nog erger. Het basisgegeven van het boek is dat één persoon naast het vertalen en uitbreiden van het Reinaert de Vos verhaal en het schrijven van een utopisch tractaat (de droom van Madoc), de archivistiek, de leenadministratie (van het leenstelsel, dus dat van leenheren en leenmannen, niet hoe studenten van nu hun studie moeten betalen), de boekhouding en het moderne business-model aan het begin van de 13e eeuw heeft uitgevonden. Daar klopt geen hout van. Die processen vonden gedurende eeuwen over heel Europa plaats en verspreidden zich maar langzaam en met horten en stoten. Het was aan het eind van de middeleeuwen allemaal nog lang niet uitgekristalliseerd. Als je dat beweert ben je in mijn ogen verkeerd bezig en geef je valse voorlichting. Een mediëvist gruwt hiervan en dat was bij mij tijdens het lezen luid en duidelijk te horen. Ik vond het dus geen goed boek en concludeer dat er weer één is geproduceerd dat voor de zoveelste maal een fout beeld van een stuk middeleeuwen geeft.
Kees ’t Hart voor De Groene Amsterdammer over Nico Dros' onlangs verschenen publicatie 'Willem die Madoc maakte':
Fijne mensen, nare mensen
Ik behoor tot de uitverkorenen die in de late jaren zestig colleges van professor F. Lulofs (1919-2003) volgde over het dertiende-eeuwse satirische meesterwerk Van den Vos Reynaerde. Schitterend was het: hij leerde ons niet alleen precies lezen, maar ook vragen te stellen bij wat we lazen. Waarom vertrok Reynaert juist op die dag naar het hof? Waarom gedroeg Julocke, de vrouw van de pastoor, zich precies zo? Hij maakte ons nieuwsgierig naar betekenismogelijkheden en naar wat er aan mogelijke ‘bedoelingen’ door de tekst zweefde. Viel dat nog te achterhalen?
Lulofs bracht ons dichter bij de dertiende eeuw, zonder dat je het gevoel had nu ineens alles van die tijd te kunnen verklaren of begrijpen. Hij maakte de Middeleeuwen niet gewoner maar ongewoner, omdat hij de verschillen met ‘onze’ samenleving scherp benadrukte. Natuurlijk maakten we achter zijn rug flauwe grappen over de ins and outs van dit merkwaardige boek. Eindeloos is er bijvoorbeeld gespeculeerd over de beginzinnen ervan: ‘Willem die Madocke maecte/ daer hi dicken omme waecte’. Volgens ons ging het niet over een boek dat Madocke heette, maar over een worstsoort, die Willem vergeefs probeerde na te maken.
Nico Dros bedacht een levensgeschiedenis rond deze mythische Willem-figuur waarbij hij zich niet liet verleiden tot speculaties over de ‘echtheid’ ervan. Hij creëerde zijn eigen ‘Willem’ en dat gaf hem de gelegenheid een boeiende figuur neer te zetten, zeer geschikt voor een klassieke historische roman als deze. Bij hem is het een wees, die ergens in Vlaanderen op de kust aanspoelt, hij heeft een vage vorstelijke achtergrond, denkt men, die in het verhaal verder niet eens zo’n grote rol speelt. Dros laat hem onder verschillende namen – Berda, Madoc, Willem – in het begin van de dertiende eeuw avonturen beleven en uiteindelijk ook een Franse versie van het Reynaert-verhaal naar het Middelnederlands vertalen en bewerken. Willem is duidelijk een zetstuk dat Dros inzet om een historische periode voor ons te laten opdoemen. Tot leven te brengen, zoals het cliché fraai zegt. Willem is in een klooster tot kopiist opgeleid en zijn belevenissen zijn duidelijk gerelateerd aan wat destijds in de samenleving een rol speelde: de strijd tussen Kerk en Staat, de overgang van het leenstelsel naar meer invloed van de hogere burgerij, de opkomst van half-ketterse bewegingen.
De roman zoekt het niet in de verschillen tussen het heden en het verleden, zoals Lulofs dat deed. De figuren handelen, denken en spreken als eigentijdse mensen, romanfiguren kun je beter zeggen. Ze worden verliefd, ze vinden de voorschriften van kerk en staat maar lastig, vrouwen dienen mannen, en de ‘gewone’ bevolking speelt ergens op de achtergrond een kleine rol.
Soms gaat het met die eigentijdsheid wel wat ver. ‘Er was tijdelijk weinig werk in zijn branche voorhanden’, staat bijvoorbeeld ergens, ‘omdat dat najaar een zwerm vaganten in de stad was neergestreken.’ ‘Branche’: niet wat je noemt een middeleeuws woord, ik moest erbij glimlachen, Dros had duidelijk geen zin zich netjes aan alle regels van de historische roman te houden. En waarom zou hij ook? Er moest een spannend boek komen en geen doorwrocht traktaat.
Willem is in Dros’ handen een buitenstaander, een loner, zijn maatschappelijke positie is precair, voortdurend moet hij rekening houden met lastige omstandigheden, zoals dat hoort binnen een romantische literatuuropvatting. Hij heeft relaties met veel vrouwen, onder andere met de beroemde dichteres Hadewijch, maar vindt de ware niet. Er valt dus veel te beleven in dit boek: zoektochten, veldslagen, vergiftigingen, bloed aan de paal, vrijpartijen, valse priesters, rechtszaken, fijne mensen, nare mensen. Het hoort er allemaal bij.
Dros hanteert in de roman de stijl van de brede vertelling, we zitten direct op de huid van zijn held en leven met hem mee. Dat levert zinnen op als: ‘De eerste tijd in Koekelbeke sliep de aangewaaide Madoc op de zolder boven de peeskamertjes van herberg ’t Zwaluwnest in het hart van de buurt.’ Veel details geeft hij niet, dat zou de roman uiteraard onuitstaanbaar dik gemaakt hebben. Hij probeerde in zijn stijl niet een middeleeuwse sfeer op te roepen maar koos voor een wat ouderwets klinkende verteltoon: ‘Dikwijls bezocht hij overdag de stad binnen de muren of hij wandelde door het vrije veld of het houtvestersbos waar de steenpoelen liggen.’ Een toon die overigens past bij de verteller van deze brede roman. De hele geschiedenis wordt vanuit het heden verteld door een oude, gefrustreerde Middeleeuwen-kenner die oude handschriften in handen krijgt en een kans schoon ziet zijn carrière nieuw leven in te blazen. Hij bedenkt het verhaal omdat hij er gewoon zin in krijgt een roman te schrijven. We hoeven er dus helemaal niets van te geloven.
Ik vond dit ijzersterk en het deed zeker geen afbreuk aan de roman die ik achter elkaar naar volle tevredenheid uit las. Het punt is dat zelfs ik weleens zo’n fijn avonturenboek (want dat is dit) wil lezen waarin veel belevenissen staan die ik weliswaar al kende uit eerdere historische romans, maar die Dros toch maar mooi bij elkaar kreeg geschreven. Hij had er duidelijk zin in. Soms denk ik dat dit soort boeken geen bestaansrecht meer hebben, dan sla ik ze over, maar wanneer ik weer te veel postmoderne romans heb gelezen, allemaal geschreven in een verfijnde of juist onbegrijpelijke schrijftrant (hoe goed vaak ook), vol minieme gebeurtenissen en overpeinzingen van fijn besneden, vaak sterk onderdrukte mensen die aan de wereld lijden en veel onuitsprekelijk leed doormaken, dan word ik toch graag af en toe ondergedompeld in een begeesterde roman als deze.
Willem die Madoc maakte - Nico Dros € 27,50 - 584 bladzijden
Ik lees geen romans meer, maar hiervoor ga ik een uitzondering maken. Recensie uit NRC:
Het is een eeuwig raadsel: wie de auteur was van misschien wel de belangrijkste en bekendste ‘Nederlandse’ tekst uit de Middeleeuwen, het satirische dierenepos Van den vos Reynaerde. Ja, ene Willem. Hij stelt zich aan het begin van dat verhaal voor als ‘Willem die Madoc maakte’, om preciezer te zijn – en raadselachtiger. Madoc zou een andere tekst van hem zijn, maar daarvan is geen letter overgeleverd.
Een literair mysterie dus, een kwestie die menig boekwetenschapper al rode oortjes bezorgde. Met zulke opwinding begint ook de roman Willem die Madoc maakte van Nico Dros (1955). De Vlaamse mediëvist Willem de Reuvere komt een onbekend Middelnederlands manuscript op het spoor, waarin achter ‘het dekblad aan de binnenkant van het voorplat’ een setje fijn perkamenten bladen verstopt zit – in onontcijferbare afkortingen, ‘zogenaamd kortschrift’, weet de mediëvist. Het boek waar het stapeltje uit viel bevatte handschriften van de schrijver van Van den vos Reynaerde, dus zou het? Madoc, maar dan de ‘embryonale geheimversie’ ervan?
‘Ik bevond me in een semiotisch labyrint’, tja, goeie genade! Het is een heerlijk gezellig begin (archiefopwinding heeft iets oerbraafs, maar ook beslist iets smeuïgs), des te meer als de beste man vervolgens droomt over Madoc, dat volgens de overlevering een droomverhaal is. Terwijl hij verder fantaseert en zijn verbeelding de vrije loop laat, tuimelen wij na veertig bladzijden een raamvertelling in. In de Middeleeuwen, in Vlaanderen, waar een kind op het strand aanspoelt na een schipbreuk. Het leeft nog, lijkt van goede komaf en wordt ondergebracht in een klooster, waar hij de naam Beda krijgt, de taal leert en een redelijk onbezorgde jeugd heeft.
Adel en volk
Voor de lezer is het al even goedmoedig: die ziet monniken die ‘kalmpjes [liepen] te brevieren op de kruispaden in de grote boomgaard’, terwijl de jonge Beda zich afzijdig hield, hij ‘koesterde levensvreugd buiten het geloof om’, hij ‘stond open voor de mensen, voor dieren en planten, voor verhalen, kortom voor alles wat ondermaans en vergankelijk was’, bijvoorbeeld de kloosterbibliotheek, gevuld met literatuur uit de Klassieke Oudheid, die volgens zijn leermeester ‘als mest op de akkers der christenheid [is] en zorgt voor een ruimere oogst’.
Dros dist het smakelijk op. De formuleringen zijn duidelijk afkomstig van iemand die er lol in heeft, en met grote zorg en precisie zijn woorden kiest. Van onze mediëvist dus. Die trouwens niet kijkt op een historisch detail meer of minder, of nog een verwijzing naar een contemporain verhaal. We zijn in de Middeleeuwen en zullen dat weten ook.
Daardoor is Willem die Madoc maakte vermoedelijk niet een boek dat iederéén zal bekoren – of in ieder geval niet meteen. Met zijn onderdompelingstactiek past Dros een deurbeleid toe als van Umberto Eco: geleerd gedetailleerd, maar wie zich verdiept en zich vastbijt, wordt beloond. Een van de verheugendste dingen aan deze roman is dat hij almaar beter wordt. En die kennis van het verleden heeft ook grote voordelen. Die biedt het verhaal een plausibele bedding en levert een fijne wisselwerking daarmee op: alle middeleeuwse topen spelen een rol, van schijnheilige geestelijkheid tot inhalige adel en vermorzeld volk. Al die kennis zorgt er bovendien voor dat Dros een geloofwaardig hoofdpersonage heeft kunnen scheppen.
Inwijding
Als de inwijding van de volwassen wordende Beda tot monnik niet meer kan uitblijven, besluit hij, immers bijkans ongelovig, het klooster te verlaten, maar niet voordat hij heeft afgerekend met een vuilak die aan jongetjes zat – hij bindt hem vast en martelt hem. De braafheid is er dan wel af.
Onder de naam Madoc papt hij aan met een edelman, graaf Hincmar, van wie hij een vertrouweling wordt. Hij groeit uit tot een succesvolle selfmade man, verwant aan de kameleontische hoofdpersoon van Jan van Akens ook al zo heerlijke Middeleeuwen-roman De ommegang (2016). Met zijn schranderheid en retorische gave komt Madoc heel ver, zo ver dat hij de graaf indoctrineert met zijn hervormingsideeën voor een eerlijker pachtstelsel, ‘dat landlieden tegen afpersing en woeker beschermde en dat aan horigheid onder het landvolk voorgoed een einde zou maken’.
Taaie kost wordt dat niet, doordat Dros zo goed schrijft – er staat geen lelijke zin in deze roman – en zo smakelijk. Een huzarenstukje is de scène waarin graaf Hincmar een feestmaal aanricht om de hervorming van zijn pachtstelsel te presenteren. Rondom de genodigde vazallen posteert zich een ‘erewacht’ van ridders (als was het een maffiose knokploeg, geestig detail), hij geeft een retorisch perfecte toespraak die slinks op eerlijkheid en eergevoel inspeelt (een Reynaert waardig). En dan toont Dros hoe eventueel protest gesmoord wordt: er wordt een nieuw vat aangeslagen. ‘Daar zat een rode wijn in die van smaak doorleefd was en toch ook zonnig mocht heten, met een zweem van boomfruit en vanille, maar in de afdronk lekker strontig’ – een zin waar ik m’n pachtstelsel ook van zou hervormen.
De genius erachter is Madoc. Die groeit in de roman uit tot de grote hervormer, de goede held die, anders dan Reynaert, de arrogantie en de zelfingenomenheid van de macht niet met sluwheid bestrijdt, maar met eerbaarheid. Willem die Madoc maakte krijgt daarmee iets episch, pássend episch, al zijn de successen wel zo ingetoomd dat het geen hagiografie of schelmenroman wordt, een knappe balans. Nog knapper is dat Dros zijn held, die zich in weer een volgende gedaante van Madoc tot schrijver Willem ontwikkelt, aan de ene kant bijzonder en afwijkend genoeg maakt om hem geloofwaardig de eeuwigheid in te tillen (als schrijver van een onsterfelijk werk). Aan de andere kant blijft hij toch ook middeleeuws genoeg om te overtuigen als mens van zijn tijd, in een historische roman – dit is geen Kruistocht in spijkerbroek.
Ridderduel
En wordt het toch nog iets te episch (met een wel heel fortuinlijk ridderduel, of een net iets te toevallige ontmoeting met die ándere grootheid in de Middelnederlandse literatuur, de mystica Hadewijch), dan heeft Dros een troef te spelen: dan is zijn mediëvist even iets te enthousiast geweest. Dat vergeven we hem gemakkelijk. Want enthousiasme, toewijding, vertelplezier, het voelbare verlangen om met de verbeelding een donkere eeuw te belichten – dat zijn de machtige drijvende krachten achter Willem die Madoc maakte.
Maar de roman is meer dan hosanna, want Willems lange mars door de instituties is niet zaligmakend: de Middeleeuwen eindigden zoals bekend niet in Utopia. Naar het einde toe wordt de hoofdfiguur steeds menselijker, gevoeliger, tederder, en dan doet de invloed van de verteller zich minder gelden, alsof mediëvist Willem niet meer degene is die Madoc maakt, maar het verhaal zélf hem voortbrengt. Mooi is hoe die notie van een zich loszingende tekst van belang wordt in het verhaal, richting het einde van de roman. Willem wordt geïnspireerd tot het droomverhaal Madoc, een ‘dichtwerk van godendeemstering en menselijke herrijzenis’ (waaruit Dros nota bene overtuigende fragmenten ‘citeert’!) en dat wordt hem door de godvruchtige machthebbers niet in dank afgenomen. Maar, verdedigt hij zich: ‘Het is geen getuigenis in dichtvorm, geen dichtwerk waarin een overtuiging wordt uitgedrukt. Nee, het is een gedachteproef.’
Maar ook dat kan grote, ijzingwekkende gevolgen hebben. Daarmee gaat Willem die Madoc maakte ook over de vermogens van fictie: een verhaal dat een wereld vormt, die groter is dan de auteur, dat de onherroepelijk verdwenen geschiedenis levendig oproept, herschept. Nico Dros, die eerder zowel historische fictie als non-fictie schreef, laat zijn mediëvist overtuigd en overtuigend kiezen voor de fictie, een ‘kunstvorm van uiterste empathie’. Terecht, want Dros demonstreert zelf de kracht ervan: zoals T.H. White met koning Arthur deed en Hilary Mantel met Thomas Cromwell máákt hij de geschiedenis. De historische ‘Willem die Madoc maakte’ is na deze buitengewone, uitzonderlijke roman de man die Nico Dros hier schiep.