202 keer bekeken

Indiculus van Luit van der Tuuk

  • vrijdag 30 december 2022 @ 21:34
    #2
    reactie op (#1) Calamandja

     

    Hier nog een enthoesiaste recensie van het boek Indiculus, door Joost Eskes op Historiek.net:

    Het is een merkwaardige tekst die de oud-conservator van Museum Dorestad Luit van der Tuuk in zijn recentste boek over de vroege middeleeuwen, Indiculus – heidense en bijgelovige rituelen uit de vroege middeleeuwen, de lezer aanbiedt. Dit ‘lijstje’ (indiculus) bevat een dertigtal voorchristelijke gebruiken in het Europa van de achtste eeuw.

    De lijst met zijn cryptische omschrijvingen werd lang bewaard in het Vaticaan en voert terug naar de tijd waarin Bonifatius zijn stempel op de kerk drukte. Aan deze schandelijst gaat een andere tekst vooraf, namelijk de beroemde Oudsaksische doopgelofte waarin dopelingen Wodan, Donar en Saxnot moesten afzweren. Tot in de twintigste eeuw bleef deze belofte in de katholieke kerk in zwang! Horen deze fossiele gelofte en lijst één op één bij elkaar? Zeker is dat niet, al verraden beide een zekere Angelsaksische inkleuring, bijvoorbeeld omdat overzee deze Saxnot/Seaxneat als Wodans zoon gold, maar op het vasteland niet voorkwam. Kortom, het is zeer denkbaar dat de Indiculus uit het Utrechtse stamt, de uitvalsbasis voor Angelsaksische missionarissen in Friesland en verder Germanië.

    Latere onderzoekers gaven de titelloze lijst een naam: Indiculus superstitionum et paganiarum, lijstje van bijgelovige en heidense gebruiken. Het was indertijd een alarmerende tekst want de Angelsaksische predikers hadden weinig op met niet-christenen. Bonifatius en Willehad hanteerden met steun van hun Karolingische beschermheren de botte bijl bij het vellen van heilige eiken en slechten van heilige huisjes. Wie vasthield aan ‘smeerlapperij’ brandde zijn heidense billen en moest op de blaren zitten.

    Wat was er zo smerig? Een paar voorbeelden van de Indiculus:

    1. Over heiligschennis bij de graven van de doden
    10. Over amuletten en gevlochten banden
    17. Over wat heidenen in de haard observeren of bij het begin van gebeurtenissen
    27. Over beelden van lappen stof
    29. Over houten voeten of handen volgens het heidens ritueel

    Dertig tinten (bij)geloof

    Van der Tuuk bespreekt de hele waslijst aan even curieuze als cryptische omschrijvingen. Dat heeft voor- en nadelen. Een nadeel is dat de ogenschijnlijk willekeurige volgorde van de Indiculus tot een even willekeurig boek leidt met een sterk opsommend karakter. Meer een reeks commentaren dan een betoog, al vangen inleiding en slotbetoog dat deels op. Een inhoudelijk probleem is dat de toelichtingen zwaar leunen op Scandinavische bronnen, terwijl de lijst dus eerder in het Utrechtse is te situeren. Natuurlijk was er verwantschap tussen diverse Germaanse culturen maar Friese gebruiken verklaren uit Scandinavische bronnen blijft toch ingewikkeld. Het excuus is natuurlijk, dat er geen alternatief is. Bovendien: Van der Tuuk biedt zo heel veel inzicht in mentaliteit, magische praktijken en spiritualiteit van deze pre-christelijke tijd.

    In die rituelen is vooral magie te herkennen. Magisch denken is van alle tijden. Om het onverklaarbare te verklaren, om angsten te bezweren, het lot te manipuleren. Het zijn behoeften die we delen met verre voorouders, ook nu we veel meer greep hebben op onze alledaagse werkelijkheid. Magie bracht mensen in een ruilrelatie met hogere machten. Vrouwen en mannen brachten offers in ruil voor een goddelijke gunst. Soldaten op weg naar oorlog, schippers op weg naar zee, vrouwen die moesten bevallen, ze smeekten vooraf en dankten achteraf. Het vereren van wispelturige machten moest leiden tot een tegenprestatie, in het Latijn ‘Do ut des’ geheten: ‘ik geef opdat jij iets geeft’. Het christendom verschilde daarin niet wezenlijk, want de gelovige ontliep de hel, bekortte het vagevuur en beërfde het paradijs. Zo’n hoofdprijs was wel een mis waard.

    Botsingen

    Dat het christendom andere religies bestreed, was wél anders en nieuw en leidde tot de botsingen waaraan we de Indiculus danken, deze ‘smeerlapperij’, zoals het door Bonifatius geleide Germaanse concilie van 742 vaststelde. Het frappante is echter – en dat is misschien wel de kern van dit boek – dat de predikers er in eerste instantie misschien wel in slaagden (af)godsbeelden en rituelen te verbieden maar dat de kerk op de lange termijn juist veel gebruiken zou overnemen. Voorchristelijke cultusplaatsen veranderden in kerken of kapellen; verering van godinnen sloeg om in de Mariacultus die steeds intenser werd; de vele tweederangs godjes in het Germaanse pantheon maakten plaats voor Heiligen en hun naamdagen, relieken waren veredelde amuletten. Kortom, wat je niet kunt verslaan, moet je overnemen.

    Over de strategie werd dus niet eensluidend gedacht. De Angelsaksische missionarissen die Frisia introkken met kruis en zwaard, minachtten het inheemse geloof en betaalden daar soms met hun leven voor. De druistige prediker Willehad, opvolger van Bonifatius, had op het toenmalige eilandje Humsterland – nu West-Groningen – pure mazzel toen het geworpen lot hem spaarde voor de doodstraf. In Drenthe ontsnapte hij maar net toen een zwaard afketste op de riem om zijn hals waaraan hij een kistje met relieken droeg. Magie? Tegenover die hardhandigheid stond paus Gregorius de Grote die er eind zesde eeuw juist op had aangedrongen enige coulance te betrachten bij de prediking en zonodig bestaande opvattingen tegemoet te komen. Op de lange termijn was dat een stuk effectiever.

    Mentaliteit

    Van der Tuuk benut de Indiculus om dicht bij de overtuigingen en gewoonten uit de achtste eeuw te komen. Hij gebruikt Arabische, Keltische, Romeinse en Germaanse bronnen en natuurlijk de archeologie. Conclusie: de achtste-eeuwse culturen waren doordrenkt van het bovennatuurlijke. Stenen, vuur of de maan konden een rol spelen bij de rituelen. Voortekens kon je lezen uit dierlijk gedrag, uit de vlammen in de haard of in de stand van de planeten. Ommegangen, toverspreuken en rituelen moesten gevaren bezweren. Pas op, geesten van overledenen doolden rond en namen je onverhoeds te grazen. ‘Ondoden’ zijn niet bedacht in Hollywood. De variatie was enorm, bijna alles kon.

     Opvallend is dat Van der Tuuk spreekt over bijgeloof, heidense gebruiken en afgodsbeelden en -diensten en zo wildebrassen Bonifatius en Willehad een laat gelijk geeft. Waarom niet gesproken van voorchristelijk of pre-christelijk, over godsbeelden en cultusplaatsen? Dat zijn neutralere termen voor vormen van religieus dan wel magisch denken, die misschien ook een paar pluspunten hadden. Voor een voorbeeld maken we een sprong van vierhonderd jaar toen monniken in het allang gekerstende Frisia opriepen om op kruistocht te gaan bij de Oosterburen van het Duitse Rijk. Rond 1222 zou de pauselijke legaat Olivier van Keulen triomfantelijk beschrijven hoe de Duitse orde Lijflanders, Estlanders en Pruisen bekeerde. Abt Emo van Wittewierum schreef die zinnen op in zijn kroniek. Olivier:

    “Ze kenden de zoon van God niet en wisten niets van de geheimenis van het vleesgeworden woord; zij vereerden heidense afgoden: bos- en boomnimfen, berg- en dalgodinnen, trollen, saters en faunen. Dit heidense volk zonderde speciale heilige wouden af, die door geen bijl geschonden mochten worden. Daar aanbaden ze bronnen en bomen, bergen en heuvels, rotsen en dalen, alsof daar enige kracht en voorteken in te vinden zou zijn. Nu echter volgden zij de gezonde leer, zij hebben zich bekeerd tot Jezus Christus…”.

    Relieken

    In de vroege middeleeuwen doordesemde het bovenzinnelijke het dagelijkse leven. Wie zich echt in die tijd wil verdiepen moet die ‘spirituele wereld’ leren kennen. De tweede conclusie is dat de verschillen tussen de geloven ‘vroeger veel minder herkenbaar waren’. Heidenen en christenen leken in hun magisch denken veel meer op elkaar dan we dachten. Sterker nog, ook christenen geloofden in de toverkunsten van hun heiligen en niet de minste – Gregorius van Tours – gooide poeder van gemalen relieken door de thee in de overtuiging dat hem dat sterker zou maken.

    Een mooi vervolg dus van Luit van der Tuuk’s gang door de vroege middeleeuwen. Ik ben alweer benieuwd naar zijn volgende boek.

     

    Gewijzigd op 2022-12-30 21:42:20
  • donderdag 15 december 2022 @ 18:10
    #1

    We hebben het hier op het forum al over gehad. Bij uitgeverij Omniboek verscheen het boek Indiculus. Heidense en bijgelovige rituelen uit de vroege middeleeuwen (recensie). Luit van der Tuuk beschrijft in dit boek de spiritualiteit in de vroege middeleeuwen. Als kapstok gebruikt hij de ‘Indiculus superstitionem et paganiarum’, Latijn voor ‘kleine lijst van bijgelovige en heidense gebruiken’. De daarin bijeengebrachte opsomming van soms moeilijk te doorgronden begrippen levert een verrassende verzameling van religieuze en magische gebruiken op. Luit van der Tuuk werpt in ‘Indiculus’ een helder licht op de spirituele beleving van de vroege middeleeuwers. Op Historiek.net verscheen volgend hoofdstuk uit het boek over één van de gebruiken uit de lijst.

    Over hetgeen zij geloven, dat vrouwen macht over de maan uitoefenen, zodat zij volgens de heidenen de harten van mensen kunnen nemen

    Dit artikel laat zich moeilijk vertalen zolang de betekenis voor ons niet duidelijk is. Het is wel uitgelegd als het geloof in de macht die de maan op mensen uitoefent. In de preek van Eligius is bijvoorbeeld sprake van de overtuiging dat mensen krankzinnig kunnen worden van (demonen van) de maan. We kwamen het belang dat het volk aan de maan hechtte al tegen bij het rumoerige ritueel vince luna.

    Dichter bij de Latijnse betekenis van dit artikel komt de uitleg dat er vrouwen waren die macht over de maan konden uitoefenen. In de vroege zevende eeuw vermeldde Isidorus van Sevilla dit volksgeloof in zijn encyclopedisch werk Etymologiae.

    We zouden de harten die deze vrouwen door hun magische verbond met de maan konden nemen, kunnen uitleggen als de zielen die zij hun slachtoffers ontnamen. Deze vorm van magie doet denken aan het geloof dat de demon bezit van iemand neemt.

    Demonen

    Volgens de geestelijkheid waren onverklaarbare zaken het werk van demonen. Voor het volk konden die goed of kwaad zijn, maar volgens de christelijke visie bestonden er louter kwade geesten. Demonen keren zich tegen zowel God als tegen de mensheid en hebben het kwaad in de wereld gebracht. Ze zijn de oorzaak van door de kerk verworpen occulte praktijken die door mensen openlijk of in het geheim worden bedreven, zoals magie, waarzeggerij en astrologie.

    ‘Kwade geesten waren overal en vormden voortdurend een bedreiging’

    De christenen hadden het begrip demon van de Joden overgenomen in de betekenis van een onreine geest. Sommigen meenden dat het gevallen engelen waren die vanuit hemelse sferen naar de aarde waren afgedaald, waar ze zich in afgodsbeelden konden verschuilden.

    Deze visie was door de kerkvader Augustinus verspreid. Volgens hem kunnen demonen slechts binnen de door God beschikte marges opereren, maar ze zijn meer ervaren en sneller dan de mens. Ze beschikken bovendien over scherpere zintuigen, waardoor het lijkt alsof ze de toekomst kunnen voorspellen.

    In de klassieke oudheid werden demonen slechts als intermediairs tussen mensen en goden gezien. Met hun ijle lichamen konden ze makkelijk door het luchtruim voortsnellen en daardoor tussen de goden en de mensen bemiddelen. Het waren spookachtige verschijnselen, heel anders dan dwergen, heksen of weerwolven met hun stoffelijke lichamen.

    Kwade geesten waren overal en vormden voortdurend een bedreiging, daarover was de geestelijkheid het met de heidense bevolking eens. Voor de kerk waren ze louter een verschrikking, maar voor het volk konden ze vanwege hun bovennatuurlijke krachten ook nuttig zijn. Dan moesten ze wel met geschenken te vriend gehouden worden.

    Kwaadwillende demonen moesten met bezweringen en amuletten afgeweerd worden, want ze konden zich meester maken van het lichaam en de geest van nietsvermoedende slachtoffers. Ze konden ook onheil brengen in de dagelijkse leefomgeving, bijvoorbeeld door gewassen op het land of het vee ziek te maken. Als we de titel van dit hoofdstuk juist interpreteren, dan konden ze daarbij blijkbaar in de gedaante van een vrouw gebruikmaken van natuurelementen als de maan.

    Het waren vooral vrouwen die vanouds met de maan werden geassocieerd. De Griekse godinnen Persephone, haar moeder Demeter en de driehoofdige Hekate werden in verband gebracht met de schijngestalten van de maan. De Griekse jachtgodin Artemis was zowel met vrouwen als met de maan verbonden. Het waren dan ook in het bijzonder vrouwen die de maan konden betoveren. Zij beschikten over magische krachten en hadden profetische gaven.

    De handen van vrouwen konden een genezende kracht hebben. Door handoplegging, speciaal met hun rechterhand, konden ze mannen sterken in de strijd. Hun linkerhand werd in verband gebracht met de dood en de onderwereld.

    ‘…van sommige charismatische vrouwen werd aangenomen dat zij profetische gaven hadden en rechtstreeks met de godenwereld in contact stonden’

    Het bedrijven van magie in het algemeen werd met het vrouwelijke geassocieerd en als onmannelijk beschouwd, ook al waren er mannen die zich met deze kunst bezighielden. Mannen moesten echter oppassen dat ze daardoor een verwijfd imago konden oplopen.

    Ook de geestelijkheid associeerde het bovennatuurlijke vooral met vrouwen en beschouwde magische beïnvloeding van mens en natuur als een duivelse vrouwenzaak. Zij beschreven in boeteboeken dat vrouwen magie konden aanwenden om de liefde van een man te verkrijgen, zodat ze door hem meer bemind zouden worden.

    Omgekeerd konden jaloerse vrouwen een man met behulp van hun toverkunsten juist impotent maken, wanneer zij erachter kwamen dat er een rivale in het spel was. Bovendien werd aangenomen dat ze met magische middelen een zwangerschap konden vermijden.

    Wijze vrouwen

    In het vorige hoofdstuk [Over houten voeten of handen volgens het heidense ritueel, red.] zagen we al dat het in het bijzonder vrouwen waren die hun genezende toverkunsten vertoonden en praktische raadgevingen aan hun zieke medemensen gaven. Bovendien werd van sommige charismatische vrouwen aangenomen dat zij profetische gaven hadden en rechtstreeks met de godenwereld in contact stonden.

    Deze vooral oudere, wijze vrouwen werden met hun magische talent en goddelijke inspiratie door het volk buitengewoon gewaardeerd. Daarvan zijn speciaal in Scandinavische bronnen allerlei voorbeelden te vinden, zoals dat van de oude vrouw die in De saga van Grettir de Sterke op een boomstronk een klein vlak glad liet schaven. Vervolgens nam zij een mes en kerfde runen in dat vlak. Zij smeerde het in met haar bloed, terwijl zij enkele bezweringen prevelde. Daarna liep zij achterwaarts, tegen de loop van de zon in, om de boomstronk heen en sprak daarbij allerlei machtige spreuken. Aan de oude vrouw werd de macht toegedicht het lot van Grettir te beïnvloeden.Er zijn in het noorden van Europa ook archeologische aanwijzingen, zoals vrouwengraven die vanwege de bijzondere inhoud vermoedelijk aan vrouwelijke magiërs zijn toe te schrijven. In het Noorse Hordaland werd een rijk vrouwengraf gevonden met een toverstaf en een halssnoer met glazen kralen en zilveren, getwiste ringen waaraan drie amuletten hingen in de vorm van een opgerolde slang, een staf en een ring.