Geplaatst op maandag 26 december 2011 @ 20:04 , 1898 keer bekeken
De kunstschilder Bruegel slaagde erin door middel van prenten het heksenbeeld uit traktaten over de duivelse machten te verbeelden. „Beeldtaal is gemakkelijker te bekijken en te begrijpen dan een moeilijk theologisch traktaat in het Latijn. De informatie over de heksen werd hierdoor toegankelijker.”
Dat concludeert Renilde Vervoort in haar proefschrift ”Vrouwen op den besem en derghelijkch ghespoock. Pieter Bruegel en de traditie van de hekserijvoorstellingen in de Nederlanden tussen 1450 en 1700” (handelseditie bij Vantilt te Nijmegen), waarop zij vorige maand in Nijmegen promoveerde.
Heksen maakten deel uit van de denkwereld van de laat-middeleeuwse, maar ook de vroegmoderne mens. Voordat de term hekserij was ingeburgerd, sprak men van toverij. Vooral bij het gewone volk was het zich beschermen door magie of een betovering ongedaan maken bijzonder populair. Het maakte deel uit van dezelfde wereld als de kwaadaardige toverij. Zij die konden genezen, wisten ook hoe ziek te maken.
Toverij was een breed verspreid verschijnsel dat door de kerk aanvankelijk niet als een bedreiging gezien werd. Dat veranderde na 1300 door de opkomst van occulte wetenschappen zoals astrologie, alchemie, rituele magie en necromantie (een vorm van rituele magie), het bewust oproepen van demonen en geesten. Al deze vormen werden op universiteiten besproken en betekenden een uitdaging voor de kerk en de theologie.
De term toverij dekte in de zestiende en de zeventiende eeuw hekserij, waarzeggerij, goochelarij, en andere verschijnselen die door ”demonologen” werden veroordeeld. Het woord heks ontstond in de tweede helft van de veertiende eeuw in Zwitserland, maar kwam pas omstreeks 1600 via Duitsland het Nederlandse taalgebied binnen. De term heks werd geassocieerd met een de duivel aanbiddende sekte. Vervoort: „De heksfiguur, reeds bekend in de oudheid, werd een intellectuele constructie van theologen en juristen, gebouwd op oudere en eenvoudigere, volkse denkbeelden.”
De gravure ”Sint-Jacob bestrijdt hekserij en toverij” van de kunstenaar Pieter Bruegel beeldt de duistere, chaotische wereld van tovenaars en heksen uit. Het is een tafereel met monsters, het silhouet van de duivel en een dampende heksenketel. Te midden van dit alles staat de heilige Jacobus de Meerdere met zijn pelgrimsuitrusting. Foto uit besproken boek.
In de late middeleeuwen was men buitengewoon bevreesd voor de duivel. Niet alleen het gewone volk, ook geleerden –vooral ook theologen– waren overtuigd van een complot tussen de duivel en zijn bondgenoten, met de ondergang van de kerk en de maatschappij als doel. In tal van zogeheten demonologische traktaten werden leden van een nieuwe sekte beschreven, doorgaans vrouwen die een pact met de duivel hadden gesloten, kwaadaardige betoveringen teweegbrachten en ’s nachts naar bijeenkomsten vlogen waar ze wilde orgieën met duivels hielden en mensenvlees aten. Tussen 1420 en 1780 werden in Europa duizenden mensen, vaak vrouwen, beschuldigd van hekserij. Ongeveer de helft van hen, volgens recente schattingen tussen de 40.000 en de 60.000 personen, werd terechtgesteld, meestal verbrand.
Het boek van Vervoort beschrijft een tweetal gravures van de kunstenaar Pieter Bruegel de Oude die in 1565 gedrukt werden in Antwerpen onder de titel ”Sint Jacob bestrijdt hekserij en toverij” en ”Sint Jacob ontmaskert en overwint hekserij en toverij”.
De eerste prent beeldt de duistere, chaotische wereld van tovenaars en heksen uit. Het is een tafereel met monsters, het silhouet van de duivel, een dampende heksenketel en heksen die door de schoorsteen wegvliegen op een grote geitenbok. Te midden van dit alles staat Jacobus de Meerdere, in de Nederlanden een bekende heilige, met zijn pelgrimsuitrusting. Hij maakt een bezwerend gebaar naar Hermogenes, die vertwijfeld in zijn toverboek zoekt naar een formule om zich te verdedigen tegen de aanvallende demonen en monsters rondom hem.
De tweede prent speelt zich af op een kerkplein. Heksen zijn op een na vervangen door kunstenaars en acrobaten van allerlei slag met monsterlijke trekken. De heks vliegt weg op haar bezem terwijl ze een grote wolk uitademt. De demonen zijn in de nabijheid van Sint Jacob echter machteloos.
In deze gravure van Bruegel zijn de heksen op een na vervangen door kunstenaars en acrobaten met monsterlijke trekken. Foto uit besproken boek.
Bruegels prenten zijn een typisch voorbeeld van het verbeelden van traktaten over duivels en wel door zijn boschiaanse beeldtaal met duivels en monsters, een vast ingrediënt voor een zeker succes, aldus Vervoort. „Maar ze moesten niet louter behagen, de prenten moesten beantwoorden aan de verwachtingen van het elitaire publiek.”
Ze verschenen in een tijd, de periode tussen 1550 en 1565, waarin het duivelse heksenbeeld plotseling herleefde en leidde tot een nieuwe heksenjacht c.q. verbrandingen. Directe aanleiding was hoogstwaarschijnlijk een klimaatverandering in Europa, bekend als de kleine ijstijd, een periode van buitengewoon koude winters en koele, natte zomers. Onder invloed van de alarmerende situatie in de economie en de landbouw achtte drukker Hieronymus Cock uit Antwerpen de tijd rijp voor een publicatie over hekserij.
De kunstenaar moest vormgeven aan diabolische heksen waar rond 1563 zo veel beroering was ontstaan maar waarvan nog geen echte beeldtraditie bestond. Bruegel kende de heksenprocessen in zijn onmiddellijke omgeving niet, maar liet zich bijscholen door een adviseur. Deze legde bijzonder de nadruk op slechtweertoverij, omdat de tijdgenoten dit precies als het werk van heksen zagen: het koude, natte weer, hagelbuien en onweer, misoogsten, honger, ziekte en dood. In de gravure zien we gigantische hagelbollen, een windhoos en hevige regenval. Maar Sint-Jacob triomfeert als de verdediger tegenover de duivel en het kwaad.
De promovendus concludeert dat Bruegel een klare beeldtaal ontwikkelde om hekserij voor te stellen. Deze beeldtaal was zo krachtig dat hij tot op de dag van vandaag herkenbaar is gebleven. Haar opmerkelijke conclusie: „Zonder deze Bruegelprenten zouden de hekserijvoorstellingen in de Nederlanden er beslist anders hebben uitgezien, of waren ze misschien niet eens ontstaan.”
Bron: Klaas van der Zwaag; Reformatorisch Dagblad; www.refdag.nl
Welkom bij Clubs!
Kijk gerust verder op deze club en doe mee.
Of maak zelf een Clubs account aan:
Aanbevelingen door leden:
bernard-de-clairvauxEen geweldige community over de middeleeuwen in al haar facetten. Boeken, tentoonstellingen, steden en discussies met diepgang en humor. Een Vlaams-Nederlandse samenwerking van historisch niveau!