Geplaatst op zondag 09 maart 2003 @ 15:43 , 9244 keer bekeken
In de Middeleeuwen hield men zich wat betreft de anatomie onvoorwaardelijk vast aan de ontleedkunde van Galenus. Hij was voor de geneeskunde als wat de Bijbel was voor de kerk. Zo vond men tijdens secties gehoorbeentjes, maar die waren niet beschreven door Galenus. Dus ging men er vanuit dat die sindsdien ontstaan moesten zijn. En het dijbeen wat recht bleek te zijn, maar dat Galenus krom beschreef, moest door de nauwe broeken die men droeg recht zijn gegroeid. Er waren eigenlijk drie soorten opleidingen in de medische wereld. Het hoogst was de opleiding tot doctor. Deze mensen moesten aan een universiteit studeren om arts te worden. Ze hielden zich bezig met de ëinterneí geneeskunde. De enige methode van diagnose was de pols voelen en de urine te bekijken. De behandeling beperkte zich tot medicatie en dieetvoorschriften. Operatief werk werd aan de chirurgijns overgelaten, die een stapje lager stonden en niet gestudeerd hadden. De chirurgijn deed alles, van scheren tot het amputeren van lichaamsdelen. Een vervelend probleem was, dat er geen betrouwbare verdoving was voor deze operaties. Als er dus zoín operatie werd uitgevoerd, kreeg de zieke eerst een heleboel alcohol te drinken en werd tijdens de operatie door een aantal mensen vastgehouden. Het was een riskante operatie en als deze goed uitgevoerd was, stierf de patiënt vaak na de operatie aan wondkoorts of onvoorziene ontstekingen. De barbiers stonden nog lager. Zij verrichten alleen dingen als scheren, knippen, aderlaten, gebroken ledematen behandelen, tanden trekken en zweren en open wonden verzorgen. Er waren ook mensen die rondtrokken en hun diensten aanboden op feesten en jaarmarkten; de kwakzalvers. Ze verkochten zelfgemaakte geneesmiddelen en voerden schijnoperaties uit. Een voorbeeld hiervan was de veel voorkomende ëkeisnijdingí. De kwakzalvers beweerden dat ze een krankzinnige konden genezen door versteende horzels uit zijn hoofd te snijden. Ze maakten hierbij een snee in de hoofdhuid en toverde snel een meegebrachte steen tevoorschijn. Ook het aderlaten werd in de Middeleeuwen veel gedaan. De geleerde doctors achtten het beneden hun waardigheid om operatief werk te verrichten, dus aderlaten werd door de chirurgijn gedaan. Zoals Ronald eerder vertelde leefde men in de opvatting dat de vier lichaamssappen met elkaar in harmonie moesten zijn, als iemand gezond was. Als er bijvoorbeeld weinig water boven het opgevangen bloed was en het bloed was helder rood, dan was de patiënt gezond. Als er zich geen water afscheidde, was er een overmaat aan zwarte gal. Veel water boven de bloedkoek betekende slijm, en een geelachtige verkleuring toonde galachtige ziekten aan. Op deze manier kon men ziekten aantonen als hoofdpijn, koorts, jicht, melaatsheid en leveraandoeningen. Ook dacht men dat het bloed duidelijk aantoonde of een zieke zou sterven of genezen en of een vrouw zwanger was of niet. In de Middeleeuwen waren de hemellichamen van groot belang bij het aderlaten. De medische verzorging moest bij een gunstige stand van de sterren plaats vinden. Met elk sterrenbeeld kwam een bepaalde plaats op het lichaam overeen, waar de ader geopend moest worden. Hiervoor werd een zodiak mannetje gebruikt. Om de goede plek op het lichaam te vinden voor de juiste ziekte, werd het aderlaat mannetje gebruikt. Heel Europa werd in de Middeleeuwen geteisterd door veel afschuwelijke ziektes. Ziekten die voorkwamen waren onder andere: lepra, de pest, sint-vitusdans, Sint-Antoniusvuur, en Sudor Anglicus. Lepra kwam uit Azië. Lepra patiënten werden uit de gemeenschap gestoten en moesten een zwart kleed met twee witte plekken op de borst dragen en met een ratel hun nadering aankondigen. Lepra bestond al ver voor onze jaartelling, maar in de 13e eeuw bereikte het haar hoogtepunt. Nu is de ziekte uit Europa verdwenen, in tropische landen is het echter nog steeds een ernstige en gevreesde infectieziekte. Een andere epidemie uit de middeleeuwen was het Sint-Antonius-Vuur. Na het eten van brood dat gemaakt is van besmet graan kreeg men tintelingen in handen en voeten, werden vingers en tenen zwart en stierven af en tenslotte stierf men. In de 15e eeuw brak er in Engeland nog een ernstige epidemie uit, de Sudor Anglicus of de Engelse zweetziekte. Deze ziekte trof juist de jonge en krachtige mensen. Men ging erg zweten en stierf snel daarop. De verwoesting was zo groot dat nauwelijks één op de honderd die ziek werden aan de dood ontsnapten. We weten nog steeds niet wat voor aandoening dit geweest is. Misschien is het een mogelijke vorm van de Tyfus. Een andere verschrikkelijke ziekte was de pest. Deze epidemie is drie keer in Europa uitgebroken. Tussen 1347 en 1351 werd Europa het zwaarst getroffen: de builenpest brak uit. De besmetting werd door ratten, die aan boord zaten op handelsschepen, uit Azië overgebracht. De besmetting gaat als volgt: Een vlo die de ziekte van een zwarte rat heeft gekregen, besmet de mens via een vlooiebeet. Op de plaats van de beet komt een puist, die uitgroeit tot een zweer, wat in de Middeleeuwen een íkarbonkelí werd genoemd. Na een paar dagen worden de lymfklieren, meestal in de liezen en oksels hard, groot, zeer pijnlijk en ze gaan etteren. Er treedt bij de patiënt een bloedvergiftiging op samen met een hoge koorts, waarbij de temperatuur kan oplopen tot 42° C. Meestal overlijdt de patiënt nu. Als dit niet gebeurt, ontstaan er nieuwe zweren. De slijmvliezen en ingewanden gaan spontaan bloeden en de patiënt raakt in een coma en sterft tenslotte. De builenpest werd zo genoemd, vanwege de opzwellingen in de oksels en liezen van de patiënt. Het volk noemde de ziekte de ëzwarte doodí, omdat door de vele onderhuidse bloeduitstortingen, de patiënt donkere vlekken op het lichaam kreeg. De artsen hadden geen behandeling tegen deze ziekte en er stierven enorm veel mensen; ongeveer 25 miljoen mensen in heel Europa stierven. Dit was ruim een vierde van de bevolking. Steden raakten ontvolkt, de handel en industrie stortten in, dorpen liepen leeg, oogsten rotten weg en ook het vee stierf aan de pest. Wet en moraal verdwenen. Een deel van de mensen geloofde dat iedereen zou sterven en besloten nog maar even van het leven te genieten door naar de hoeren te gaan, te drinken en hun geld te vergokken. Veel priesters wilden de stervenden niet meer bijstaan, door het besmettingsgevaar, en wie dat wel deden stierven vaak zelf; alleen al de franciscaner orde verloor ongeveer 125.000 broeders. Veel geleerden uit de Middeleeuwen dachten dat de ëzwarte doodí astrologische oorzaken had en gaven de schuld aan de ongunstige stand van de planeten. Sommige mensen gaven de Joden de schuld en vervolgden ze. Weer anderen zeiden dat God de mensheid strafte: Door heel Europa trokken processies van geselbroeders; dit waren religieuze fanaten die elkaar aftuigden als teken van berouw. De sint-vitusdans volgde als het ware de pest op. Het was een psychische infectie, waardoor de geïnfecteerden als bezetenen gingen dansen zonder op te houden. De dansende groepen trokken van stad tot stad. Priesters probeerden de ziekte met geestenbezweringen te verdrijven, ervan overtuigd dat deze kwaal veroorzaakt werd door de Duivel. Later verdween deze ziekelijke danszucht uit Nederland. In de 17e eeuw kwam Syfilis erg veel voor. Deze epidemie greep in Europa snel om zich heen. De kerk dacht dat het een straf van God was, astrologen dachten dat het door de loop van Saturnus kwam, maar al snel werd duidelijk dat je het door gelachtsgemeenschap met een besmet persoon kreeg. De bordelen werden toen gelijk als haard van besmetting gezien. Later zag men in dat er in de openbare badhuizen ook gevaar van besmetting schuilde. Bron: http://members.home.nl/dierenarts/geneesk.html
Welkom bij Clubs!
Kijk gerust verder op deze club en doe mee.
Of maak zelf een Clubs account aan:
Aanbevelingen door leden:
bernard-de-clairvauxEen geweldige community over de middeleeuwen in al haar facetten. Boeken, tentoonstellingen, steden en discussies met diepgang en humor. Een Vlaams-Nederlandse samenwerking van historisch niveau!