Geplaatst op zondag 13 februari 2005 @ 17:39 , 2129 keer bekeken
Inleiding
Fra
Dolcino is een mysterieus figuur uit de Middeleeuwen. In de plaats
Vercelli schijnt een gedenksteen ter ere van deze frater gestaan te
hebben. Maar kort na de plaatsing verdween deze op mysterieuze wijze.
Dit kan wederom gezien worden als een bevestiging dat er een dichte
nevel hing en nog steeds hangt rond de historische persoon Fra Dolcino.
Het is daarom tijd om een klein onderzoek naar deze Fra Dolcino in te
stellen. In het boek van Umberto Eco "De Naam van de Roos" wordt ook de
persoon Dolcino beschreven en het is goed om te kijken in hoeverre Eco
zich aan de historische werkelijkheid heeft gehouden.
Klopt de werkelijkheid van het
verhaal van Dolcino in vergelijking met het boek "De Naam van de Roos"?
En wat was de invloed van Fra Dolcino in de Middeleeuwen?
Segalelli, de voorganger van Dolcino
De man die wordt gezien als de voorganger van Fra Dolcino is Gherardo Segalelli die
vanaf 1260 actief was. Segalelli haalde op zijn beurt zijn ideeën weer
uit de getuigschriften van abt Joachim van Fiore: het Joachmisme).
Segalelli predikte in het openbaar over "penitenziagite". In het boek
wordt dit genoemd als een andere manier om "Penitentiam agite,
appropingquabit enim regnum coelorum" te zeggen door een ongeletterde.
Boetedoening moest er dus gedaan worden. Daarnaast wilde hij dat zijn
leerlingen net zo zouden worden als de apostelen en zij moesten leven
van aalmoezen. Zij kleedden zich als Franciscanen, orde opgericht door Franciscus Bernadone
(1182-1226). Segalelli kreeg vooral veel volgelingen van lage komaf die
in zijn prediking een manier zagen om eeuwige redding te bereiken. Ze
verwierpen elke vorm van gezag, zowel wereldlijk als kerkelijk. Eco
houdt het op dit punt slechts bij een beschuldiging.
Voor
Segalelli gold maar één vorm van gezag: het evangelie. Zijn ideologie
sloot dus elke vorm van hiërarchie uit. Zijn volgelingen hielden er dan
ook een levensstijl op na die verwees naar de primitieve kerk. Het
meest verbazende is nog wel dat tijdens het proces tegen deze
"Apostelen" er geen specifieke beschuldigingen werden gedaan. Op basis
van het canonieke recht kon de Paus niet duidelijk maken welke vorm van
ketterij hier werd bedreven. Daar komt bij dat de "Apostelen" geen
prediking hielden die een bepaalde opvatting van de bijbel uitdroeg.
Maar hun ideeën vormden wel een onstabiele sociale factor. Dat was de
reden dat er naar iets anders werd gezocht om deze "Apostelen" toch als
ketters te kunnen bestempelen. Men kwam met een "roddelonderwerp"
vanuit de groep der Apostelen. Het ging hierbij om het seksuele leven
van de Apostelen. Daarnaast waren er ook andere punten, en vooral het
Franciscaanse ideaal van Segalelli was een belangrijk punt. Hij voerde
dit ver door; zo bezaten al zijn volgelingen slechts één rok.
In
het jaar 1274 werd de sekte verboden en nogmaals in het jaar 1284, maar
Segalelli trok zich er niks van aan. In het 1290 kreeg hij met de
Inquisitie te maken. Hij bracht het er levend vanaf doordat de bisschop
van Parma hem een beschermende hand boven het hoofd hield. De bisschop
vond hem meer een onnozele dwaas, dan een gevaarlijke ketter. Hij liet
Segalelli zelfs in zijn paleis wonen, volgens sommigen als een soort
hofnar. Maar al spoedig ging Segalelli weer op pad en daarom kreeg hij
in 1300 opnieuw de Inquisitie achter zich aan en kreeg te maken met Bernardo Gui.
Aangezien er deze keer geen bisschop was om hem te beschermen werd
Segalelli veroordeeld tot de brandstapel. Ook onder zijn volgelingen
vielen vele slachtoffers. Het volgende citaat is een stuk uit de
geschriften van het proces, en laat duidelijk de reden naar voren komen
waarop de Inquisitie Segalelli heeft gepakt:
"Gevraagd
werd of een man een vrouw kan betasten ook al is het niet zijn vrouw,
en of een vrouw een man kan betasten ook al is het niet haar man en
vervolgens veelvuldig in de schaamstreek te betasten, op zichzelf een
hoopje knopen en dit gedaan kan worden zonder de schaduw van de zonde..
Antwoordde Segalelli: een man en een vrouw, ook wanneer ze niet door de
echt verbonden zijn, en een man en een man, en een vrouw en een vrouw
zich zonder schaamte in hun kruis kunnen vatten en zo vaak ze zelf
willen. Dit kan zonder zonde worden gedaan om dat je naar iets reikt
dat de intentie heeft naar perfectie te neigen. Maar waarom er altijd
werd gezegd dat zoiets een zonde is, is het dat niet, omdat de perfecte
persoon overal aan kan zitten zonder de schaduw van de zonde te voelen"
Maar voor dat hij werd veroordeeld had Segalelli al wel
een opvolger gevonden die de sekte een volledige andere koers zou gaan
geven. Deze man was een bastaard van een priester, een weggelopen
Franciscaan (een Spirituaal), een begaafd preker, van sterke en
dweepzieke aard en het type van een onverschrokken strijdbaar
volksleider. Deze man was Fra Dolcino.
Opmerkelijk is dat Eco ervan uitgaat dat Dolcino niet veel contact
heeft gehad met Segalelli en hem slechts had horen spreken, terwijl men
zou verwachten dat Segalelli wel een opvolger uit zou kiezen waar hij
vertrouwen in stelde en die hij kende.
Dolcino"s belangrijkste ideeën waren de volgende:
- Zijn volgelingen moesten een leven leiden zonder bezit en leven van aalmoezen (Conventionelen)
-
Franciscus was de verkondiger van het nieuwe geloof en daarom moest men
in armoede leven en zich bezig houden met preken en bedelen.

De ideeënwereld van Dolcino
Een
opmerkelijk gebeuren onder de leiding van Fra Dolcino was, dat voor het
eerst zichtbaar was hoe de ketterij zich onder bijzondere
omstandigheden naar het platteland verplaatste. Segalelli had daar al
enkele volgelingen, maar Dolcino concentreerde zich volledig op boeren.
Dit had als bijkomend voordeel dat Dolcino bij hen hulp vond en er
eventueel kon onderduiken voor de Inquisitie. Deze aanhang onder boeren
bevond zich in Trento, zoals Eco ons ook laat weten. Het succes van
zijn prediking hier had misschien nog te maken met de Patareense
invloeden.
Dolcino beschikte over een aantal helpers, namelijk
een zekere Longinus en Margharita. Zij was een uit een klooster
ontsnapte non, die Dolcino"s levensgezellin werd. In het bijzonder zou
zij de vrouwen van de sekte leiding gaan geven (het schijnt dat
Margharita een zeer dappere vrouw was, die grote staaltjes van moed
heeft laten zien toen de Apostelbroeders naar de wapens moesten
grijpen). Dolcino zorgde verder dat er een groot aantal Joachimitische
voorstellingen de sekte binnen kwamen, die later weer werden vermengd
met andere ketterse elementen.
Een van de belangrijkste punten
van Segalelli was het armoedebeginsel geweest. Dolcino was hierin
echter nog veel feller dan Segalelli. Hij predikte het
gemeenschappelijk bezit zeer vurig. Dolcino was van mening dat rijkdom
in het algemeen de bron van alle kwaad was en dat rijkdom in de handen
van de Kerk, de bijzondere oorzaak was van alle geloofsontaarding.
Dolcino
was zeker niet bang voor geweld en hij leerde zijn volgelingen dan ook
met het zwaard in de hand (indien noodzakelijk) de apocalyptische
gerechtigheid te verspreiden.
Hij dreigde ook nog eens de
Franciscanen door te stellen; "Wanneer de franciscanen hem in zijn
spirituele en apostolische roeping zouden aanvallen, ze daarmee ten
dode opgeschreven waren. Overlevenden zouden gedwongen worden tot zijn
sekte toe te treden."
In feite verklaarde Dolcino hiermee de oorlog aan alle geestelijken, zowel in als buiten de kloosterorden.
Het Joachimisme
(naar Joachim van Fiore) dat bij Segalelli toch hoog in het vaandel
stond, kreeg bij Dolcino een heel andere betekenis. Hij verkondigde de
gave van de profetie van God te hebben ontvangen. Deze gave betrok hij
sterk op de realiteit: Dolcino was prettig om naar te luisteren,
waardoor het voor veel mensen heel aannemelijk was dat Dolcino
inderdaad de gave van profetie had ontvangen van God.
Net als
Joachim zag Dolcino dat de geschiedenis zich in vier tijdperken
voltrok. De eerste twee komen vrijwel overeen met die van Joachim, met
de derde tijdvak slaat hij een heel andere kant op. Het derde tijdperk
begon voor Dolcino met de stichting van de grote monnikenorden, waarmee
hij de orden van Benedictus, Franciscus en Dominicus bedoelde. Maar
volgens Dolcino waren de geesten van zijn voorgangers uitgebrand.
Bescheiden als Dolcino was, zei hij dat Segalelli en hij waren gezonden
door God om het ware apostolische leven te preken. Het vierde tijdperk
stond in het teken van de terugkeer naar Christus. Dus niet van
Christus van op aarde.
Bij Segalelli was het apocalyptisch
element aanwezig, maar het belangrijkste voor hem was toch het
armoede-ideaal. Segalelli had in die context wel verklaard dat de kerk
na de "donatie van Constantijn", de verkeerde kant was opgegaan.
Bij
Dolcino kreeg het armoede-ideaal, onder invloed van de Joachimitische
inslag, een revolutionaire strekking. Hier is ook een scherpe breuklijn
te constateren tussen Dolcino en Segalelli. Segalelli stond nog, in
zekere zin, dicht bij Franciscus. Voor Dolcino was Franciscus niet van
betekenis. Franciscus had zijn doel gemist, zijn orde behoorde tot het
verleden en de huidige minderbroeders hadden zijn oudste idealen
afgezworen.
Dolcino voorspelde de komst van een uitverkoren
vredesvorst. Deze vredesvorst was in zijn ogen keizer Frederik III, de
op Sicilië zetelende Hohenstaufer. Volgens Dolcino zou deze Frederik
III de corrupte paus ter dood brengen en in Italië een aantal nieuwe
koningen aanwijzen. Eco trekt deze lijn nog door, door via de persoon
van Adson te stellen, dat dat het geval was. Echter in de tijd van het
boek was de keizer nu Lodewijk.
Terug naar het verhaal van
Dolcino. Hij stelde ook dat er een nieuwe paus zou worden aangesteld
door God, dus niet gekozen door de kardinalen. Het idee bestond
waarschijnlijk onder zijn volgelingen dat Dolcino zelf deze nieuwe paus
zou kunnen zijn. Het idee was, dat de Apostelbroeders na de grote
verandering samen met de overgebleven priesters, indien deze
doordrongen bleken van de Heilige Geest, zich rondom hem zouden
scharen. Zo zouden ze de heersers worden over de Kerk en de wereld in
een duizendjarig rijk. Dit zou mede mogelijk worden gemaakt door, zo
beweerde Dolcino althans, de minstens 4000 volgelingen die hij meende
bij elkaar te kunnen brengen.
Fra Dolcino was volgens de alom bekende Bernardo Gui een vat van ketterijen, op z"n minst twintig. Enkele daarvan waren:
- De ontkenning van de kerk
- De proclamatie van eigen zondeloosheid
- De ontkenning van de vleselijke zonde
- Verbod van de eed
- Verachting voor kerkgebouwen en symbolen (een voorbeeld van Waldenzische en Kathaarse beïnvloeding)
Doordat
duistere profetieën over Dolcino's Hemelvaart en zijn terugkeer naar de
aarde met Enoch en Elia om de Antichrist te bestrijden de ronde deden
in zijn sekte, vond de franciscaanse geest van verzet tegen ijdele
rijkdom bij de Apostelbroeders zijn eschatologische, militante
voortzetting. Wraak voor de zwakte van de Kerk en voor de uitbuiting
van de boeren door de feodale heren. Het is dan ook niet gek dat
Bernardo Gui het afschilderde als een nagenoeg crimineel personage.
Iets wat in het boek van Eco ook nog weer terug komt als Bernardo Gui
het proces tegen Remigio voert. Naast Bernardo Gui hebben ook Salimbene
en Jacobus van Voragine hem op deze manier afgeschilderd.
Dante
heeft een schilderij over Dolcino gemaakt. Uiteraard plaatse hij
Dolcino in de hel, maar er is toch een zekere sympathie voor Dolcino te
merken. Met name wanneer de ontmoeting van Dolcino in het diepste van
de hel met andere oproerlingen. Onder hen is ook Mohammed, die Dolcino
de volgende raad geeft:
"Zeg dan aan Fra Dolcino en zijn scharen Gij,
die weldra de zon weer zult aanschouwen,
Zoo hij niet binnenkort hier rond wil waren,
Dat hij voor voorraad zorg" met zijn getrouwen.
De sneeuw slechts kan hem in Novara"s streken
Doen bukken - anders kan hem niets benauwen."
En inderdaad zou juist de sneeuw al zeer spoedig Dolcino en zijn volgelingen benauwen.

Acties van Dolcino en het einde
Om
de ontstane situatie ten opzichte van Fra Dolcino wat duidelijker te
maken, dienen we even een kort uitstapje maken naar wat algemene
geschiedenis.
In het jaar 1303 raakte de door Dolcino zo gehate
paus Bonifatius VIII in conflict met de Franse koning Filip IV. Filip
was niet langer bereid om bemoeienis van de Kerk in staatszaken toe te
laten en hij verwierp het principe van absolute heerschappij van de
paus over alle tijdelijke dingen (daarmee de pauselijke bul "Nam
Sanctam" uit 1302 verwerpend). De paus leed in deze strijd een
verpletterende nederlaag die zelfs leidde tot de arrestatie van de
paus. De paus, zo overstuur van de vernedering, stierf nog geen maand
later op 11 oktober 1303.
Dit was het ideale moment voor alle
Dolcinieten om samen te komen. Er waren al snel enkele honderden
(volgens de geschriften) bij elkaar, alhoewel het er net zo goed enkele
duizenden kunnen zijn geweest. Dolcino begon met zijn volgelingen rond
te trekken. Echter toen Dolcino en zijn Apostelbroeders en -zusters
kerken en kloosters begonnen te verwoesten ten teken van hun afgunst
voor de Kerk, was de maat voor paus Clemens V vol. Clemens V was de
opvolger van Bonifatius, dus dit vormde een ideale gelegenheid om te
laten zien dat hij een sterke paus was die de Kerk weer op het goede
pad zou brengen. En aldus werd in het jaar 1305 een kruistocht
afgeroepen tegen Fra Dolcino, de Apostelbroeders en -zusters.
Hiermee
werd de inquisitoriale druk op de sekte nog vele malen groter dan die
al was. Daarnaast was er ook nog het verhaal waarbij de Ghibellijnse
partij in beeld komt. Dolcino had partij gekozen voor de Ghibellijnse
partij en daarmee kant gekozen voor de antipapisten. Deze antipapisten
voerden, met aan het hoofd hertog Matteo, Visconti van Milaan, op dat
moment een zware strijd. De hertog zou met Dolcino gesproken hebben en
hem wapens geleverd hebben. Hierdoor waren de grootgrondbezitters bang
geworden en deden daarom enkele concessies aan de boeren. Omdat deze
boeren niet uit pure revolutie was te doen, verlieten een aantal van
hen daarna dan ook de rangen van Dolcino. Het was hen achteraf toch
meer te doen om meer vrijheid en landbezit.
Raineri, bisschop
van Vercelli, bracht in navolging van de oproep van de paus een leger
op de been. Fra Dolcino week voor dit leger uit en trok richting de
bergen tussen Novara en Vercelli terug. Volgens sommigen met meer dan
3000 volgelingen, volgens andere met slechts 1400. Ook Eco laat geen
duidelijke cijfers zien, simpelweg omdat deze er niet zijn.
Dolcino
verschanst zich uiteindelijk op de berg "Kale Muur". Vanaf hier zal ik
het vervolg beschrijven zoals deze beschreven is in het boek "Historia
fratis Dulcini heresiarche", geschreven door een onbekende auteur. Eco
noemt wel een naam, Pietro van Sant"Albano, maar volgens mij is dit de
fictie van de schrijver.
Op de muur van de berg bouwden de
dolcinieten schuilplaatsen en huizen. Ze slaagden erin om meermalen de
gewapende patrouilles van de lokale autoriteiten af te slaan. Daaruit
werd duidelijk dat hun burcht behoorlijk moeilijk in te nemen was. De
Dolcinieten gingen ook regelmatig van de berg af om strooptochten te
plegen. Dolcino had gepreekt dat stelen, mannen gevangen nemen om zich
daarmee te amuseren en andere misdaden geen zondes waren, omdat hij en
zijn volgelingen perfect waren. Zij waren beter dan "die andere
kerkelijke mannen" en mochten daarom alles doen om het leven van hun
heilige (Dolcino zelf dus) te beschermen.
In de winter van 1305 en
1306, schreef Dolcino zijn derde en laatste brief waarin hij
aankondigde dat hij was uitgekozen om de komst van de Antichrist aan te
kondigen. Hij en zijn volgelingen zouden door Enoch en Elia meegenomen
worden en daardoor aan het laatste oordeel ontsnappen en het paradijs
binnentreden.
Na het schrijven van deze brief trok Dolcino
gedwongen door aanvallen, de met sneeuw bedekte bergen in. Na een lange
en zware mars bereikte hij, op 10 maart 1306, vlakbij Trivero de berg
Zubello. Deze berg werd daarna omgedoopt tot Rubello. Op deze berg
aangekomen begonnen ze met de bouw van een fort, zodat ze vanuit daar
de dorpen aan de voet van de berg konden plunderen. Het fort werd
voorzien van een waterput, zodat ze langer water zouden hebben in het
geval van een belegering.
Aldus begon hun verzet zonder hoop.
Tot dit punt had de bisschop van Vercelli geregeld dat een gekozen
leger de dolcinieten moesten bewaken. Maar daar kwam verandering in
toen Clemens V op 7 september 1306 brieven rondstuurde met de volgende
inhoud:
"Wij hebben geleerd,
niet zonder grote bitterheid, dat die zoon van Satan, Dolcino, is
neergedaald in Lombardije. Omdat hij tegen het Katholiek geloof is, de
weg van de redding heeft verlaten en daarbij vele mensen meeneemt de
afgrond in. Daarom, om zijn fouten uit te roeien, de mensen te
beschermen tegen de vijandelijke Antichrist die bij hen in het
territorium is neergedaald, moeten wij een vuist maken voor de
gelovigen en de slechte schapen uit de kudde verwijderen, omdat de
gewone mensen niet weten dat deze schapen stinken."
Hiermee
deed de paus niks anders dan de geestelijken en de edelen op te roepen
om te vechten tegen de Antichrist. Dolcino kreeg daarmee een echte
kruistocht tegen zich. De paus ging zelfs zover dat hij iedereen, die
meedeed aan de kruistocht tegen Dolcino, al hun zonden zou vergeven. De
bisschop van Vercelli, leider van de militaire operatie, liet vijf
bastions bouwen op de hellingen van de Rubelloberg. Het leger beheerste
inmiddels alle mogelijke ontsnappingsroutes. Hierdoor konden uitbraken
van Dolcino"s bende geen hulp meer bereiken of herbevoorraad worden.
Het vechten ging vrijwel aan een stuk door en al snel werden de
Dolcinieten gedwongen, in staat van uithongering, om paard,
rattenvlees, hond of soms zelf gekookte hooi te eten. Het ging zelfs
zover dat men mensen begonnen te eten. Zo zag een ooggetuige een man
met allemaal bijtwonden op het lichaam, hij was letterlijk levend
opgegeten. Een voor een stierven de mannen van Dolcino door
uithongering gedurende de gehele winter van 1306-1307.
Toen de
lente naderde, op 13 maart 1307, was de bisschop vastbesloten om een
krachtige aanval te plaatsen met alle mannen die hij tot zijn
beschikking had. Bij deze laatste aanval van de bisschop werd het fort
veroverd. De rebellen werden massaal gedood en creëerden daarmee een
rode rivier van bloed. Dolcino werd gepakt terwijl hij probeerde te
vluchten uit de bergen. Helaas voor hem kregen ze hem levend in handen.
De paus liet er geen gras over groeien en liet vervolgens Dolcino en
zijn medevluchtelingen Longino van Bergamo en "mooie" Margharita ter
dood veroordelen. Margharita bleek bij de gevangenneming ook nog eens
zwanger te zijn. Een andere vrouw die ook bij Dolcino was, Daisy van
Trento, werd op 1 juni 1307 vastgebonden en verbrand onder de ogen van
Dolcino. Dolcino en zijn twee kompanen werden drie maanden lang
gemarteld met speren en tangen. Ook Eco geeft een bloedige beschrijving
van de martelingen van Dolcino. Na de martelingen werden de ketters ter
dood gebracht op de brandstapel. Margharita werd als laatste verbrand,
ze had eerst moeten toekijken hoe Dolcino levend werd verbrand.
Ook
na de dood van Dolcino zelf bleven Apostelbroeders en -zusters zich in
Italië en Spanje vertonen, maar immer vervolgd door de Inquisitie.
Bernardo Gui waarschuwde de Spaanse geestelijkheid zelfs nog in 1316
tegen hen. Zelfs aan het einde van die eeuw doken Dolcinieten nog op in
Frankrijk, Noord-Duitsland en Sicilië. Op het laatstgenoemde eiland
schenen ze zelfs in het bezit te zijn van beenderen van Fra Dolcino,
die ze vereerden als relieken. Op de kerkvergadering in Latour in 1368
werd nog een edict uitgevaardigd tegen de Apostelbroeders die hun
gevangennamen en bestraffing voorschreef. Volksliederen en legenden
omtrent Dolcino werden nog lange tijd gezongen in Piedmont. De sekte
vormde ook een voorbode voor de vele boerenopstanden die later in de
Middeleeuwen zouden plaatsvinden.
Dolcino zelf werd gedurende
de volgende eeuwen bijna een legendarisch personage zoals Nietzsche het
later zo mooi wist te zeggen, die een incarnatie was van een superman
die de middenklasse verachte en dit demonstreerde door karakteristieke
moedige actie.

Conclusie
Fra Dolcino is een van de meest
mysterieuze personen uit de Middeleeuwse geschiedenis geweest. Zijn
invloed is nog merkbaar (op afgezwakte wijze) in vele andere
bewegingen. Dolcino was van vrij normale komaf en heeft daarom
waarschijnlijk ook veel succes gehad bij de boeren. Bovendien was
Dolcino een begenadigd spreker, wat de ongeletterde plattelandsmensen
erg aansprak. Dolcino zijn sekte kan gezien worden als een voorloper
voor de vele boerenopstanden, hij heeft ook als eerste leider een heel
sterke band met het platteland.
Naar grote
waarschijnlijkheid hebben ook elementen van Dolcino"s leer meegespeeld
in de "Ciompi" in Florence in juli 1378. In navolging van Dolcino werd
in het Middeleeuwse sekteleven het Joachimitisch element sterk
uitgestraald, men klemde zich ook graag vast aan eschatologische
voorspellingen en dat het volk zelf aan inhoud en verbreiding ervan
heeft meegeholpen. Door het beperkte aantal beschikbare bronnen over
deze man, blijft het moeilijk om de volledige waarheid te weten komen.
Dolcino heeft bovendien de kerk ook goed wakker geschud. Aangezien de
kerk een hele kruistocht aan hem wijde beschouwde men hem toch als een
groot gevaar.
Ook Umberto Eco vind Dolcino een uiterst
boeiend persoon. Men komt verder geen enkel persoon tegen in het boek
dat zoveel bladzijden in beslag neemt. Eco neemt uitgebreid de tijd om
over te verhalen, wat maar weer aanduidt dat Dolcino verder gaat bij
hem dan alleen maar het feit dat Salvatore en Remigio bij de
Dolcinieten waren aangesloten. In de vergelijking boek versus
werkelijkheid treden een aantal kleine verschillen naar de voorgrond.
Deze verschillen hebben vooral betrekking op de manier waarop Eco
zijn personage, Ubertino de Casale, laat vertellen. Ubertino is immers
een oude man en kan ook niet alles weten. Daarom zijn de verschillen
vanuit dit oogpunt goed te verklaren.