Geplaatst op zondag 19 december 2010 @ 14:38 , 752 keer bekeken
Zielen
‘Allerzielen’ is afgeleid van ‘gedachtenis aller zielen’. De naam veronderstelt de oude christelijke overtuiging dat de mens bestaat uit een lichaam en een ziel. Na de dood van een mens wordt de ziel gescheiden van het lichaam en gaat ze naar een zekere bestemming. De zielen van de overledenen gaan naar de Hemel, het Vagevuur of de Hel. In één van deze drie bovennatuurlijke oorden wachten alle zielen op de ‘jongste dag’ wanneer zij met hun verrezen lichamen verenigd zullen worden.
Louteringsproces
De zielen in het vagevuur zijn van de eeuwige verdoemenis gered maar moeten nog van hun onvolkomenheden worden gezuiverd om Gods licht te kunnen verdragen. De viering van Allerzielen is bedoeld om dit louteringsproces te ondersteunen. Door gebed en offer helpen de levenden de overledenen om hun uiteindelijke bestemming te bereiken: eeuwig gelukkig zijn bij God.
Sint Odilo
De liturgische gedachtenis van Allerzielen is ontstaan uit een oude monastieke traditie in Spanje. In Europa werd deze traditie geleidelijk aan gemeengoed nadat de heilige abt Odilo (962-1046) van de beroemde benedictijnenabdij Cluny in Bourgondië een viering had ingesteld waarin voor alle gestorven monniken werd gebeden. Sint Odilo verplichtte alle met Cluny verbonden kloosters deze gedachtenis daags na Allerheiligente vieren.
Abt Odilo ondernam vele reizen om hoge geestelijke en staatslieden ervan te overtuigen, dat het echt anders moest. Op een van die reizen, kwam Odilo op Sicilië. Daar hoorde hij dat bij de afschuwelijke krater van de berg "Vulcanus" dikwijls gehuil en stemmen van duivels te horen waren, die schreeuwden dat hen, door het gebed en de aalmoezen van gelovigen, veel zielen van gestorven door de neus geboord waren.
Abt Odilo kwam hier zeer van onder de indruk en was overtuigd dat hier sprake moest zijn van zielen in het vagevuur, die nog met hun loutering bezig waren.
Onmiddellijk gebood hij dat in alle kloosters die bij Cluny hoorden, op de dag na Allerheiligen, de gedachtenis van gestorven mensen gevierd moest worden.
Een onderdeel van het kerkelijke hervormingsstreven van de centrale Middeleeuwen richtte zich op vernieuwingen in het kloosterwezen. De bakermat van deze renovatie stond in het West-Frankische hertogdom Bourgondië, in Cluny om precies te zijn. Daar stichtte Willem de Vrome, hertog van Aquitanië, in 910 een abdij die binnen twee eeuwen zou uitgroeien tot een van de rijkste kerkelijke instellingen van het Westen. Al vanaf de tweede abt Odo (927-942) werden hervormingen doorgevoerd, gericht op het herstel van de zuivere regel van Benedictus. Vooral van het Ora-gebod (bidgebod) maakte Cluny opnieuw veel werk. Er werd een omslachtige liturgie ontwikkeld en Cluny was het eerste klooster waar van het bidden voor het zielenheil der doden - niet alleen overleden monniken en hun verwanten, maar ook buitenstaanders - een heus bedrijf werd gemaakt. Speciaal met dit doel introduceerde Cluny's vijfde abt Odilo (998-1049) een nieuw kerkelijk feest, het feest van Allerzielen, gevierd op 2 november. De gedachte dat de zielen van individuele overledenen nog vóór het Laatste Oordeel op pijnlijke wijze werden gelouterd van aardse zonden, of soms zelfs al werden gestraft in de hel, won omstreeks het jaar 1000 aan kracht. Op Allerzielen wierpen de monniken van Cluny 'in hun kosmische worsteling met de krachten van de duivel' tientallen psalmen in de strijd tijdens een oogverblindende opeenvolging van met koorgezang ondersteunde plechtigheden. Naast de abdij werd een reusachtige begraafplaats aangelegd voor gelovigen die onder de 'heilige rook' van Cluny ter aarde besteld wilden worden. Dit alles legde de Bourgondische abdij geen windeieren. Omstreeks 1150 was Cluny met 300 residerende monniken met afstand het grootste klooster van de Latijnse christenheid. Buiten de muren dromden dagelijks honderden, volgens sommigen zelfs duizenden armen samen die rekenden op spijziging. Het geheel moet hierdoor een agglomeratie hebben gevormd die is te vergelijken met een voor die tijd grote stad.
Pest
Pas in de 14e eeuw werd Allerzielen in de gehele Latijnse Kerk ingevoerd. Dat gebeurde vooral onder invloed van de pestepidemieën die in de Middeleeuwen Europa teisterden. Daarbij stierven ontelbare mensen wier lichamen in massagraven terechtkwamen, vaak zonder dat er voor hen een mis werd opgedragen. Om te voorkomen dat deze anonieme pestslachtoffers ook na hun dood naast het heil zouden grijpen, werden zij op Allerzielen alsnog in het gebed van de hele Kerk meegenomen.
Geloof in de hemel verandert in angst voor de hel
Christenen waren in de vroege middeleeuwen ten aanzien van hun voortbestaan na de dood over het algemeen vrij optimistisch gestemd. De doden die de kerk toebehoorden en die hun lichaam aan haar zorg hadden toevertrouwd (dat wil zeggen: aan de zorgen van de heiligen), gingen slapen en rustten tot de dag van de ‘wederkomst van Christus’, de dag waarop ze zouden ontwaken in het hemelse Jeruzalem, het paradijs. Er was geen plaats voor individuele verantwoordelijkheid, voor het afwegen van goede en slechte daden. De slechten (dat wil zeggen: de mensen die niet tot de kerk behoorden) zouden na hun dood niet voortleven; ze zouden niet ontwaken; hun wachtte een toestand van niet-bestaan.
In de 12e eeuw verdween het optimisme. De nadruk kwam te liggen op de opstanding van de doden, de scheiding van de rechtvaardigen en de verdoemden, het ‘laatste oordeel’ en het ‘wegen van de zielen’ door aartsengel Michaël. In de 13e eeuw verdween het beeld van ‘de wederkomst van Christus’ bijna geheel. De voorstelling van een oordeel, een rechtszitting ging overheersen. Christus zien we op de troon van de rechter zitten; de balans over ieders leven wordt opgemaakt; goede enslechte daden worden zorgvuldig van elkaar gescheiden en elk aan de kant van de weegschaal geplaatst; bovendien zijn alle daden aangetekend in een boek.
De kerk wakkerde in de late middeleeuwen de angst voor de hel aan, zodat angst voor straf na de dood en beduchtheid voor het zielenheil rijk en arm beving. Vorsten stichtten kerken en kloosters om zich veilig te stellen, armen baden bij het leven en toonden berouw voor hun zonden. Mensen die zich het ene moment ongeremd overgaven aan het bevredigen van lusten en begeerten, gaven zich het andere moment over aan een mateloze zelfkastijding, ascese of een andere vorm van boetedoening onder de druk van een verschrikkelijke angst voor de straf na de zonde. Het aantal heiligen dat werd aangeroepen om voor de mensen een goed woordje te doen bij God werd steeds groter. En op Allerzielen probeerden gelovigen door middel van speciale gebeden (dodenoffice), plechtige requiemmissen (missen opgedragen voor de doden) en het bezoeken van het ‘kerkhof’ God te bewegen gelovigen te redden uit het vagevuur .
Maarten Luther (1453-1546) pleitte ervoor Allerheiligen en Allerzielen om hun misbruik op te heffen en de ca. 100 verplichte heiligendagen (waarop de mensen niet mochten werken en dus geen inkomsten hadden) af te schaffen. Voor hem was er maar Eén die tussen God en mensen kan bemiddelen: Jezus Christus. Van deze Middelaar is, aldus Luther, het heil van mensen afhankelijk.
Concilie van Trente
Tijdens het Concilie van Trente (1545-1563) werd de geloofsleer vastgelegd dat er een vagevuur is en dat de overleden gelovigen daar door de gelovigen op aarde kunnen worden geholpen.
De zielen in het vagevuur zijn van de eeuwige verdoemenis gered, maar moeten nog van hun onvolkomenheden worden gezuiverd om Gods licht te kunnen verdragen. De viering van Allerzielen is bedoeld om dit louteringsproces te ondersteunen. Door gebed en offer helpen de levenden de overledenen om hun uiteindelijke bestemming te bereiken: eeuwig gelukkig zijn bij God.
Welkom bij Clubs!
Kijk gerust verder op deze club en doe mee.
Of maak zelf een Clubs account aan:
Aanbevelingen door leden:
bernard-de-clairvauxEen geweldige community over de middeleeuwen in al haar facetten. Boeken, tentoonstellingen, steden en discussies met diepgang en humor. Een Vlaams-Nederlandse samenwerking van historisch niveau!