Nederland in de Late Middeleeuwen (1200-1430)

Geplaatst op zondag 26 december 2010 @ 21:42 , 3566 keer bekeken

Over de verdere ontwikkeling van steden en het bestuur ervan. De eerste overwinning van gewapende burgers op ridders in de Guldensporenslag en het ontstaan van Gilden, een nieuwe machtsfactor in De Nederlanden.


De Middeleeuwse stad.

De Middeleeuwse stad was rond het jaar 1200 erg primitief. De huizen waren van hout en de wegen waren vaak niet meer dan karrensporen. De oudste en belangrijkste gebouwen in een stad waren het stadhuis en de kerk. Buiten de poorten van een stad was het erg onveilig. Rovers en criminelen hadden het voorzien op kostbaarheden van reizigers. ‘s Nachts werd het vee binnen de stadspoorten gehaald en werden de stadspoorten afgesloten.

De stad was echter in opkomst. Het werd een economisch succes door handel en nijverheid. In de stad werd geld verdiend en overal in de Nederlanden ontstonden zo plaatsen waar mensen samen werkten, woonden en leefden. Hierdoor nam de omvang en dus de macht van de steden en burgerij toe. Dit ging ten koste van de invloed van de adel.

In de Zuidelijke Nederlanden groeiden steden als Brugge, Gent, Rijssel (Lille) en Antwerpen enorm. Rond 1200 had Brugge 46.000 inwoners en Gent 64.000 inwoners. Ter vergelijking: rond 1200 had Londen 100.000 inwoners.

De elite van een stad werd gevormd door rijke kooplieden en handelaren. Zij kozen elkaar in de Vroedschap en als Schepenen. Deze op hun beurt bestuurden de stad. Een groot deel van de bevolking was het hier echter vaak niet mee eens. Om een antwoord te geven op de invloed van de elite begon de bevolking zich te organiseren. Ambachtslieden wilden meepraten over belangrijke zaken die ook hen aangingen, bijvoorbeeld over belastingen op producten die zij vervaardigden. De ambachtslieden verenigden zich daarom in Gilden.


De Gilden.

Iedereen die in de Middeleeuwen een vak had koos voor een bepaald gilde, waarbij ambachtslieden voor hun gezamenlijke belangen opkwamen. Zo waren er de gilden van de schoenlappers, de bierbrouwers, de kleermakers en de vleeshouwers. De Gilden waren een soort vakbond, waarbij vaste prijzen werden afgesproken waar iedereen die lid was van het gilde zich aan hield. Concurrentie zoals vandaag de dag in kapitalistische maatschappijen gewoon is, bestond in de Middeleeuwen niet.

Een gilde moest goedgekeurd worden door het bestuur van een stad. Het bestuur kon een gilde opleggen zo en zo veel in een brood te doen. Mensen die lid waren van een gilde woonden vaak in dezelfde buurt of straat; een mooi voorbeeld hiervan is de Brouwersgracht in Amsterdam, waar in de Middeleeuwen veel bierbrouwers woonden. En dit laatste gilde was voor elke stad een belangrijk gilde. Niet omdat de mensen uit de Middeleeuwen elke dag veel alcohol tot zich wilde nemen, maar omdat het water destijds niet gedronken werd uit angst voor ziektes. Bier (met een laag alcohol promillage) was een goed alternatief.

Er werden echter wel strenge eisen verbonden aan het lid worden van een gilde. Een ambachtsman kon alleen lid worden als hij een meester in zijn vak was. Zo waren er meesterschoenmakers, meesterbrouwers enzovoort. Als je als buitenstaander lid van een gilde wilde worden moest je eerst aan de slag als knecht van een meester. De gilden stelden ook steeds hogere eisen aan het lidmaatschap naarmate een stad groeide. Een opleiding tot meester duurde soms zeven jaar en vaak werd er geld gevraagd voor de opleiding. De gilden hadden veel economische macht maar hun politieke macht was beperkt.


Steden en de macht van de Burger.

Formeel had een graaf (bijvoorbeeld de Graaf van Vlaanderen) het officiële bestuur van een stad in handen. Naarmate de steden echter rijker en machtiger werden begonnen deze zich af te zetten tegen de invloed van de graaf. Zo begon een strijd tussen de stadselite en de graven. Een mooi voorbeeld hiervan is de strijd in Vlaanderen die speelde tussen rijke stadse kooplieden en de Graaf van Vlaanderen. De kooplieden dachten te kunnen winnen door zich niet meer te wenden tot de graaf maar rechtstreeks tot de koning van Frankrijk. Deze was de leenheer van de Graaf van Vlaanderen. De gilden bleven de Graaf van Vlaanderen trouw. Zo ontstond ook een strijd tussen het bestuur van de Vlaamse steden en de gilden.

De koning van Frankrijk besloot in deze strijd in te grijpen door te stellen dat de leenman (de Graaf van Vlaanderen) te onafhankelijk opereerde. Hij besloot Vlaanderen rechtstreeks te gaan besturen. Nu had de Graaf van Vlaanderen een probleem. Hij kon zich verzetten tegen de besluiten van de Franse koning, maar omdat iedereen in de Middeleeuwen dacht dat de koning door God uitverkoren was, was het praktisch en moreel onmogelijk verzet te plegen. Dit zou tegen de wil van God ingaan. De Franse koning besloot de Graaf van Vlaanderen in de 13e eeuw af te zetten. Hij stuurde een leger vanuit Frankrijk naar Vlaanderen en liet deze de steden binnentrekken en bezetten. De Graaf van Vlaanderen werd gevangen gezet en in 1300 werd een Gouverneur in zijn plaats aangewezen om Vlaanderen te besturen.

Dit hele proces heeft jarenlang geduurd. Toen het voltooid was kregen de kooplieden echter spijt. Nu moesten zij namelijk doen wat de Franse koning wilde. Dit betekende minder vrijheid en de mensen in de steden ondergingen dit met weerzin. Deze gelaten houding sloeg al snel om in een actief verzet. De burgers in de steden grepen naar de wapens en overmeesterden de Gouverneur en de Franse soldaten. Het merendeel van de soldaten werd vermoord maar de Gouverneur wist te ontsnappen. De kleinzoon van de Graaf van Vlaanderen reisde af naar Brugge en nam de leiding van de opstand op zich.

Om een einde te maken aan de opstand van de burgers van Vlaanderen stuurde de Franse koning een groot leger om het neer te slaan en zijn macht te tonen aan de inwoners van de Vlaamse steden. Als reactie hierop begonnen de burgers zich te bewapenen met bijlen, knotsen, stokken, knuppels, messen enzovoort. En dit was een unicum; immers alleen ridders vochten in de Middeleeuwen.
 
Bij Kortrijk in Vlaanderen troffen 8.000 bewapende burgers 2.000 zwaarbewapende Franse ridders. Een ongelijke strijd in het voordeel van de ridders, immers in de Middeleeuwen stond één ridder gelijk aan tien boeren. De ridders waren dus in het voordeel. Op 11 juli 1302 werd de strijd buiten Kortrijk uitgevochten. Na een lang gevecht wisten de burgers te winnen. Het slagveld lag bezaaid met dode ridders. Omdat deze soldaten gouden sporen aan hun gevechtslaarzen hadden werd deze slag ook wel de Guldensporenslag genoemd.

Deze gebeurtenis was erg belangrijk in de geschiedenis van de Nederlanden. Het was de eerste keer dat burgers op het slagveld hadden gewonnen van de adel en van de ridders. De burgers hadden al economische macht en zij hadden veel kennis overgenomen van de geestelijkheid. Nu hadden zij voor de eerste keer ook militaire macht. De Franse koning liet het er echter niet helemaal bij zitten; er werd sporadisch doorgevochten tot 1305. In dit jaar werd echter de vrede getekend. De kleinzoon van de voormalige Graaf van Vlaanderen werd nu de nieuwe Graaf en kreeg het bestuur in handen.

Het onderste gedeelte van Vlaanderen kwam na deze vrede terug in de macht van de Franse koning; de stad Rijssel (Lille) werd Frans. Vandaag de dag zijn er nog een aantal plaatsen in het uiterste noorden van Frankrijk die Nederlands aandoende namen hebben, zoals bijvoorbeeld Hazebrouck en Steen Acker).


Brabant, Holland en Friesland in de Late Middeleeuwen.

Zoals in het vorige hoofdstuk al werd vermeld had het Hertogdom Brabant enorm geprofiteerd van de ontwikkelingen in Vlaanderen. De handelsroute bracht veel geld op. Na de oorlog in Vlaanderen met de Franse koning en de verzanding van de haven van Brugge werd nu Antwerpen een belangrijke economische factor. Ook de wegen van Duitsland naar Antwerpen en omgekeerd werden gecontroleerd door Brabant. Het Hertogdom had geen last van de Franse koning omdat het onder het bestuur van de Duitse keizer viel. Tussen 1300 en 1400 werd Brabant steeds rijker. Het werd machtiger en sterker dan het Graafschap Vlaanderen. Vooral Utrecht en Gelre (Gelderland) hadden hier last van. Brabant probeerde voortdurend stukken land van deze twee gebieden af te pakken.

In Friesland gebeurde in de Late Middeleeuwen weinig. Het was een erg primitieve samenleving. Het stond regelmatig onder water en het gebied stond bekend als gevaarlijk en chaotisch. Er waren wel wat stenen gebouwen, maar over het algemeen was het een arm gebied. Ook werd Friesland in deze periode wat kleiner in omvang.

Holland had in deze eeuwen een beroemde graaf: Graaf Floris V (1256-1296). De man was een verre achterkleinzoon van Dirk III. Floris V stamde af van het Hollandse Huis, dat van 1000 tot 1300 Holland bestuurde. Floris probeerde tijdens zijn bewind zijn macht uit te breiden. Boeren kregen dankzij hem meer rechten. Als zij goed pachtwerk verrichtten mochten zij hun bezit overdragen aan hun kinderen. Dit ging ten koste van de macht van de lagere adel. Om deze reden was Floris V geliefd bij de boerenbevolking van Holland. Ook gaf hij een aantal belangrijke steden stadsrechten, waaronder aan Amsterdam dat deze verwierf in 1275. Deze stad had in dat jaar 4.000 inwoners. Hiernaast beperkte Graaf Floris V de macht van een andere belangrijke graaf in Holland. De macht van de Graaf van Amstelland werd door de graaf van Holland sterk ingeperkt. Hier was de lagere adel het echter niet mee eens. Deze laatste groep wist graaf Floris gevangen te nemen en sloot hem op in het Muiderslot. Niet veel later werd Floris V buiten het slot onthoofd. Uiteindelijk was deze moord het gevolg van een feodaal conflict; leenman tegen leenheer en de financiële gevolgen voor een hele sociale groep voortkomend uit de beslissingen van Floris V.

Nadat Floris V was onthoofd was er geen opvolger voor hem; de man had geen kinderen. Hierdoor kwam er een eind aan de macht van het Huis van Holland. Een andere familie nam de macht in Holland over: het Huis van Henegouwen, afkomstig uit een graafschap in het huidige België. Dit laatste huis wist het vijftig jaar vol te houden. Van 1300 tot 1350 regeerden zij in Holland. Na het Huis van Henegouwen kwam er een andere adellijke familie die het voor het zeggen kreeg in Holland: het Huis van Beieren. Van 1350 tot 1430 bestuurden zij het Graafschap. De beroemdste telg uit dit geslacht is ongetwijfeld Gravin Jacoba van Beieren. Toen haar vader overleed was zij was de enige opvolger. Dit leidde in Holland tot enorme opstanden. Feitelijk brak er onder haar bewind een burgeroorlog uit.


Jacoba van Beieren: Hoeken en Kabeljauwen.

In Holland speelde in de 14e eeuw en aan het begin van de 15e eeuw een aantal onderhuidse conflicten. Als er een bestuurder van de lagere adel overleed werd deze vervangen door een ambtenaar, niet door een nieuw lid van de lagere adel. De Graaf van Holland wilde de leenmannen uit de lagere adel vervangen door ambtenaren die aan hem gebonden waren. Zo werden er baljuws voor bestuur en recht neergezet en rentmeesters voor financiële zaken. De ambtenaren deden wat hen werd gezegd en gingen veelal voorbij aan de belangen van de lagere adel. Deze laatste groep kwam langzaam in verzet.

Het echte verzet in de vorm van een opstand kwam naar aanleiding van de opvolging van Graaf Willem VI van het Huis van Beieren. Zijn dochter,Jacoba werd geacht Holland te gaan leiden. Het probleem was dat zij een 15-jarig meisje was. Dit was voor de lagere adel de lont in het kruitvat: een opstand die feitelijk ontaarde in een burgeroorlog.

Twee partijen stonden tegenover elkaar. Aan de ene kant stonden Jacoba van Beieren en de steden. Aan de andere kant stond de adel. De eerste groep droeg de naam Kabeljauwen, de tweede groep de naam Hoeken. De Kabeljauwen vonden het prima dat de macht van de lagere adel werd ingeperkt, de tweede groep was hier fel tegen gekant. De burgeroorlog die volgde werd in Holland zeer hard uitgevochten. Jacoba wist de strijd tot 1428 uit te houden, maar gaf uiteindelijk op. Zij werd hier door gedwongen; de Hoeken waren de sterk. Hierna kwam Holland in handen van een nieuwe machthebber: het Huis van Bourgondië.


Wat er verder gebeurde.

Holland werd in de Late Middeleeuwen een belangrijk gebied. Amsterdam telde rond 1400 4.400 inwoners, Leiden 5.000 en Dordrecht 10.000 inwoners. De Hollandse steden werden veel later groot dan de Vlaamse steden als Brugge, Gent en Antwerpen. Vanaf de 13e eeuw ging het slecht met de landbouw en dit had grote gevolgen voor de Nederlandse bevolking. Ook sloeg de pest in de Late Middeleeuwen hard om zich heen in geheel Europa: een derde van de bevolking overleed als gevolg van de Zwarte Dood. Door deze ziektes, armoede en ondervoeding nam de devotie van heiligen een enorme vlucht. Zo ontstond in de 14e eeuw een grote Maria Cultus, waarin de Heilige Maria om hulp werd gevraagd in deze zware tijden.

De kerk kreeg in de Late Middeleeuwen een bijzondere positie. Het volk werd armer en armer terwijl de geestelijkheid zich verrijkte. Bekend zijn verhalen van enorme rijkdommen van Bisschoppen die het aan niets ontbrak. De Christelijke machthebbers dronken dure wijnen terwijl het volk honger leed. 

 

Bron: Folkert Anders, Geschiedenis.nl


Welkom bij Clubs!

Kijk gerust verder op deze club en doe mee.


Of maak zelf een Clubs account aan:


Aanbevelingen door leden:

bernard-de-clairvaux starstarstarstarstar

Een geweldige community over de middeleeuwen in al haar facetten. Boeken, tentoonstellingen, steden en discussies met diepgang en humor. Een Vlaams-Nederlandse samenwerking van historisch niveau!