Van Eyck, De Vlaamse Primitieven en het Zuiden 1430-1530

Geplaatst op vrijdag 29 maart 2002 @ 18:00 , 2323 keer bekeken

'De eeuw van Van Eyck, De Vlaamse Primitieven en het Zuiden 1430-1530' boort dwars door de monumentale clichés en doet de schok van de primitieve extase opnieuw gevoelen. Dé tentoonstelling van Brugge 2002.

Dieric Bouts - Het Laatste Avondmaal (detail) - 1465

Waren de romantici uit de Franse academische traditie niet schromelijk geringschattend toen ze de vrome Oudnederlandse kunst uit de vijftiende eeuw als het werk van 'les primitifs flamands' ijkten? Aangezien hun bewondering voor de katholieke paneelschilderijen van Jan van Eyck, Rogier van der Weyden, Petrus Christus, Hans Memling, Gerard David, Hugo van der Goes en Dieric Bouts nagenoeg grenzeloos was, hadden ze wellicht alleen een wat ongelukkige term gekozen, zo kon men denken. De roep van Erwin Panofsky's standaardwerk mag dan de term 'Altniederländische Malerei' (1953) wereldwijd gangbaar gemaakt hebben, van Brugge tot Maaseik bleef men het meest gehecht aan de 'Vlaamse Primitieven'. Maar, met Duitse en protestantse geloofsbrieven geadeld, kwam kunsthistoricus Till-Holger Borchert naar Brugge, Cultuurhoofdstad van Europa 2002, om de Vlaamse stad de mooist denkbare tentoonstelling te geven en die De eeuw van Van Eyck, De Vlaamse Primitieven en het Zuiden te noemen.

Meer dan een hoffelijkheidsgebaar zijnerzijds aan de burgers die tussen de ongewiste sporen van de voornaamste kunstwerkplaats uit de Bourgondische tijd leven, brengt Borcherts keuze voor 'Vlaamse Primitieven' een programma tot leven. Dat blijkt niet zozeer uit het nuchtere betoog (zie Knack nr.7) dan wel uit het begenadigd oog dat, voorbij naam en faam, het waarlijk primitieve vuur wist te onderscheiden en tot laaien te brengen in een Groeningemuseum dat uit zijn vertrouwd korset bevrijd lijkt. Nooit tevoren kon de kijker er zich laven aan een zo puur en honderdvoudig herhaald loflied op de schepping. Hij wordt een paradijs binnengeleid dat, in de geest van de primitieven, zowel aards als hemels is - waar een rots, een rozenhaag, het licht op een kleed, het water uit de fontein evenwaardige emanaties van het heilige zijn als alle engelen en heiligen. Het is een werkelijkheid van een orde waar eigenlijk geen woorden voor bestaan, en die enkel getoond kan worden.

Primitief is wie, ongehinderd door kennis van meetkundig perspectief, de wereld schildert alsof hij onder zijn ogen pas gemaakt is, glanzend als op de eerste dag. Jan van Eyck was niet alleen de koele intellectueel met grondige kennis van religieuze symboliek. Verleid door de zintuigen kwam hij tot de intuïtieve zekerheid van een universele ordening in schoonheid, zodat in elk beeld wat hij schildert het heilige verschijnt. We noemen dat hiërofanie, en vinden dat ook terug bij 'primitieve' culturen van niet-Europese volkeren.

Petrus Christus - Portret van een jonge vrouw - 1446

EEN VERNIEUWD CONTACT
Gewend aan het veelvuldige circuleren, onder de vorm van reproducties, van de schildertechnisch en compositorisch aan de volmaaktheid grenzende paneelschilderijen - het Lam Gods en de Madonna en kanunnik Van der Paele door Van Eyck, de Kruisafneming en de Polyptiek van het Laatste Oordeel van Van der Weyden, de Dood van de Maagd en het Portinari-retabel van Van der Goes - kan de kunstliefhebber er zich op betrappen dat de essentie van de Vlaamse Primitieven naar de achtergrond verdwijnt. Van hun manier om de dingen in al hun stoffelijke bijzonderheden weer te geven en in te bedden in een ongekende, lichtende ruimtelijkheid, worden dan vaak alleen nog het kunsthistorisch grensverleggende en de esthetische krachttoer opgemerkt. Het schokkende religieuze mysterie waaraan ze de kijker deelgenoot maken, raakt daarbij verwaarloosd. Alleen een vernieuwd contact met de echte werken kan het door de clichés verstarde kijken weer naar de ware schoonheidsbeleving voeren, die het esthetische niet van het spirituele loskoppelt.

Misschien is het zelfs zo dat een uitstalling van niets dan bekende topstukken, de schok van het primitieve minder goed zou doen gevoelen dan een verkenning op goeddeels onbekend terrein die de Brugge 2002-tentoonstelling biedt. Dat geldt voor leken evenzeer als voor deskundigen. Voor Brugges hoofdconservator Manfred Sellink is zij het beginpunt van nieuw onderzoek, in de mate dat zij meer vragen oproept dan beantwoordt: problematische toeschrijvingen, dateringen, verwantschappen en verschillen genoeg.

Meesters uit heel Europa die, verleid door de krachtige roep van de ars nova, zelf naar het Bourgondische Brugge kwamen, of van reizende Vlaamse kunstenaars inspirerende voorbeelden zagen, namen niet alleen succesvolle compositieschema's, realistische detailschildering en technische innovaties over. Ook en vooral werden zij aangestoken door de geest van stomme verbazing, onschuld en mystieke verrukking tegenover al het goddelijk geschapene, in combinatie met de onbedwingbare lust om dit op z'n zinnelijkst weer te geven.

Hoe dat vuur via dynastieke kanalen, gegoede burgers, kunsthandelaars en mobiele kunstenaars tot diep in het Zuiden verspreid raakte, is door Till Borchert al reizend onderzocht en beschreven. Dat hij van de reis zoveel slecht bekende, brandend mooie paneelschilderijen in uitstekende staat van bewaring zou meebrengen, was een geheim dat hij tot voor de opening van de tentoonstelling goed bewaard hield. (Al was het maar om de toegezegde bruiklenen uit internationale musea, kerken en privécollecties niet op het laatste nippertje ingetrokken te zien. Of ook vanuit de bedoeling om de hooggespannen verwachtingen die een tentoonstelling rond Jan van Eyck nu eenmaal wekt, niet buitensporig op te schroeven?)

Aan 'De eeuw van Van Eyck, de Vlaamse Primitieven en het Zuiden' ligt een verhaal ten grondslag met behoorlijk wat vertakkingen en ingewikkelde aspecten van vergelijkende studie. Dat verhaal in al zijn bijzonderheden willen illustreren, had de intensiteit van het kijken naar de werken en het vatten van de daarin besloten essentie alleen maar geschaad. In het door Paul Vandebotermet naakt en klaar uitgetekende parcours is alles gericht op het geconcentreerde kijken. Een flinterdun miniatuurboekje met het plan van de zalen, de volgorde van de ontwikkelde thema's en een korte beschrijving van de werken, volstaat ruimschoots als bagage bij het bezoek. Vanaf de 'vooravond van de vernieuwing', over de 'verbintenis met het Zuiden', 'het zoeken naar een gemeenschappelijke taal' en 'de ontdekking van het individu' tot aan 'Brugge-Antwerpen-Portugal', alles gaat erin. De groepering van de werken op basis van thematische verwantschap maakt een zich langzaam versterkende concentratie op visuele beeldgehelen mogelijk.

Jan Van Eyck - De Kruisiging (detail) - 1425/30

MOOIE PLAATJES
Wie de vonk niet ziet overspringen, mag er een kruis over maken: er is geen verhaal dan dat in de catalogus om zich aan vast te klampen, en wie gedeeltelijk met blindheid is geslagen (als gevolg van een overconsumptie virtuele beelden?), moet genoegen nemen met honderd-en-zoveel 'mooie plaatjes'.

Het stralende Annunciatie-paneeltje van de hand van Jan van Eyck uit het museum van Washington, steekt het vuur aan de lont. De boodschap kan niet vreugdevoller zijn, zoals een heerlijk helder licht het hele Romaanse kerkgebouw doorstraalt, waar de aartsengel met z'n sierlijk lange handen en helgekleurde vogelveren, glimlachend van vertrouwen verkondigt: Wees Gegroet Maria, vol van Genade. In het verlengde van de gouden stralen die vanuit de ramen, hoog aan de linkerzijde, naar binnen vallen, verschijnt de Geest in de gedaante van een witte duif, op zijn beurt de stralen doorzendend naar de gezegende maagd. Op wie de genade verder afstraalt, rust een zegen voor de rest van het bezoek. Uit de eerste vreugde vloeien de andere emoties en stemmingen voort: de intimiteit tussen de koesterende moeder en het lerende kind op haar schoot (Maria met kind , medewerker van Van Eyck, Melbourne), het ongeremde wenen van Johannes onder het kruis (Kruisiging, Donato de Bardi, Savona), de roodomrande ogen van de door supreme onnozelheid geslagen leerlingen bij het Sterfbed van Maria (Petrus Christus, San Diego), de contemplatieve blikken van al de deelgenoten aan de religieuze mysteries, de toorn in de ogen van de aanjager van Heilige Vrees (Heilige Blasius, Martin Bernat, Madrid), de schrander onderzoekende blik in de diepliggende ogen van de raadselachtige man (Barthélemy d'Eyck, Vaduz), het ondersteunende aanreiken van de zwangere (Francisco Henriques, Viseu), de jubel van de musicerende engelen bij de tronende maagd (Meester van Evora, Evora).

Bij de aanvang kon men uitgaan van de onaantastbare, monumentale meesterwerken van een handvol herkenbaar 'Vlaamse' meesters (in Vlaanderen actief), na afloop blijkt het panorama wijd opengegooid: intieme, kleine, menselijke werken van de bekende meesters, en een grote reeks verbazingwekkende, frisse schilderijen van niet zo illustere namen, verspreid over de Nederlanden, Frankrijk, Italië, Spanje en Portugal. Sommigen legden zoveel creativiteit aan de dag in hun, dikwijls aan Van Eyck, Van der Weyden of Van der Goes ontleende schema's, dat hun geringe faam in de ogen van een breed publiek absoluut ongewettigd is. Maar deze tentoonstelling zal alvast de relevantie van Juan de Flandes, Jean Hey (de Meester van Moulins), Barthélemy d'Eyck, Antoine de Lonhy, Enguerrand Quarton, Donato de Bardi, Alvise Vivarini, Bartolomé Bermejo en de Hispano-Vlaamse school, zonneklaar aangetoond hebben.

Zeker zullen ze gezamenlijk een hardnekkig verkeerde indruk wegwissen dat de kunst van de Vlaamse Primitieven een volkseigen aangelegenheid was, waar alleen vorsten, Italiaanse bankiers en kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders voor open stonden. Op gevaar af, in een ander extreem te vervallen, versterkt de Brugse tentoonstelling het gevoel dat de bodem voor vernieuwingen in de Europese schilderkunst van de vijftiende eeuw gevoed werd door twee communicerende vaten: de koel intieme, op het stoffelijke gerichte, analytische kunst van het Noorden en de felheid, de warmte en de bedachtzame vergeestelijking van de synthetische Noord-Italiaanse kunst bij Masaccio, Piero della Francesca of Andrea Mantegna. In het - in Brugge niet ontbrekende - werk van Antonello da Messina, De Bardi en Vivarini (en fragmentarisch ook bij Giovanni Bellini, Domenico Ghirlandaio, Fra Angelico en Filippo Lippi) ontstond dan de meest fascinerende fusie tussen beide polen, die elkaar in wezen konden treffen in hun gemeenschappelijke oriëntatie op de maar al te menselijke extase tegenover het mysterie van de heilige schepping.

Bij alle verscheidenheid, bepaald door lokale of naburige tradities, werd de Europese kunst tot menigvuldige creatieve variaties op de door Vlaanderen en Noord-Italië ingezette ars nova verleid. Meer dan honderd, stuk voor stuk meeslepende voorbeelden zijn nu in het Brugse Groeningemuseum in ideale voorwaarden bijeengebracht. 'Well, I didn't paint them' antwoordt Till-Holger Borchert op de warme felicitaties.

Tot 30 juni 2002. Groeningemuseum Dijver 16, Brugge. Open: ma-di-do-vr van 10 tot 18 uur. Wo van 10 tot 21 uur. Za-zo van 9 tot 18 uur. Gesloten op do 9 mei. De toegang verloopt in tijdsblokken (per half uur). Tickets vooraf via Brugge 2002-lijn (070-22 33 02), FNAC,

Bron:Knack, Jan Braet


Welkom bij Clubs!

Kijk gerust verder op deze club en doe mee.


Of maak zelf een Clubs account aan:


Aanbevelingen door leden:

bernard-de-clairvaux starstarstarstarstar

Een geweldige community over de middeleeuwen in al haar facetten. Boeken, tentoonstellingen, steden en discussies met diepgang en humor. Een Vlaams-Nederlandse samenwerking van historisch niveau!