Zowel hel als paradijs - Petrarca

Geplaatst op zondag 27 januari 2002 @ 15:04 , 1718 keer bekeken

petrarca2.jpg In ambigue versregels als "Pace non trovo, et non ò da far guerra" (Ik heb geen vrede en ik kan niet strijden) lijkt Petrarca, Italiës toondichter en grondlegger van het humanisme, het steeds opnieuw over zijn onmogelijke liefde Laura te hebben. De gespletenheid dient echter te worden gezocht in het zelfbewustzijn van de dichter. Dat blijkt eens te meer uit de selectie die Koen Stassijns en Ivo van Strijten maakten voor de "De mooiste van", een nieuwe greep uit Petrarcas sonnetten, waarvan de meeste speciaal voor deze bundel vertaald werden.

Francesco Petrarca (1304-1374) wordt altijd in een adem met Dante en Boccaccio vernoemd. Aan hun naam kleeft telkens die van een vrouw, respectievelijk Laura, Beatrice en Fiammetta, die ze zo beschikte het lot voor het eerst op de drempel van een kerk zagen. Terwijl Boccaccio ook echt een relatie had met Fiammetta, het literaire pseudoniem voor de onwettige dochter van Robert van Anjou aan wiens hof in Napels hij meermaals te gast was, bleven Beatrice en Laura voor Dante en Petrarca het voorwerp van een onbereikbare liefde. Beide vrouwen huwden een andere man en werden te snel aan het leven onttrokken Reeds in 1348 stierf de Provençaalse Laura de Noves, echtgenote van markies Hugo de Sade en moeder van elf kinderen, aan de gevolgen van de pest die Europa teisterde, het kader van de raamvertelling van Petrarcas vriend, Boccaccio. Het is weinig waarschijnlijk dat Lauras fysieke verschijning overeenstemde met het poëtische beeld, zoals beschreven in Sonnet 200: "een vrouw met goudblonde vlecht, parelwitte tanden en rozenrode mond". Komt daarbij dat Petrarca zich in zijn beschrijvingen toespitste op haar gezicht (en bewegingen), waardoor Lauras beeltenis onvolledig blijft. Al heeft Petrarca steeds volgehouden dat ze ook echt bestaan heeft, kun je je afvragen of dat zo was. Maar eigenlijk doet deze petite histoire er niet echt toe.

Apollo

De beminde Laura fungeert bovenal als een cluster van homoniemen. Zo verwijzen laura (briesje), laurora (dageraad) en lora (uur) naar het ongrijpbare, vluchtige karakter van de vrouwelijke verschijning. Door de (gedeeltelijke) klankovereenkomst vind je Lauras naam ook in loro (goud) en dus ook in lauro (laurier). Samen met de Latijnse naam, laurea, staat de laurier voor de dichtkunst, Petrarcas ware roeping, waarvoor hij naar het einde toe steeds meer verzaakte aan zijn werk als diplomaat, politiek bemiddelaar of aan andere opdrachten. Als erkenning voor zijn literaire talent en zijn geleerdheid ontving hij in 1341 een onderscheiding in de vorm van een laurierkrans, het attribuut van Apollo, de god van de poëzie. Meteen herstelde hij een ceremonie uit de oudheid in ere, iets waarop hij zelf had aangestuurd. Dat had nog niemand hem voorgedaan. Bovendien was Petrarca de eerste dichter die een anthologie uit zijn eigen dichtwerk distilleerde. Uiteindelijk bundelde hij 366 in het volgare - de volkstaal - geschreven gedichten, waarvan 317 sonnetten, onder de Latijnse titel Rerum vulgarium fragmenta. Deze viel snel in onbruik en werd vervangen door Rime sparse, een citaat uit de eerste versregel de allusie op het fragmentarische van het werk is jammer genoeg weggevallen in de vertaling. De anthologie is echter bekend gebleven onder Il canzoniere (liedboek), de andere benaming voor het boek die vrij snel na het overlijden van Petrarca circuleerde. Een wezenlijk deel van Petrarcas anthologische opzet is het aantal gedichten: achter het getal 6 gaat een ingenieuze getallensymboliek schuil, wat Petrarcas religieus-spirituele ontwikkeling weerspiegelt. De niet-geoefende lezer zal deze echter makkelijker achterhalen via de tweedeling van de Canzoniere. In het eerste en aanzienlijkste deel, in vita di Madonna Laura, dat de gedichten 1-263 omvat, horen we een Petrarca aan het woord die het aardse leven omhelst. De man Petrarca die, ijdel als hij was, zich met zeer veel zorg kleedde, met de onderscheiding zijn naam veranderde en met zijn welbespraaktheid mondaine aangelegenheden opfleurde. Het is ook de man die na het afbreken van zijn studie (1316-1326) zijn vader, notaris Petracco, die hem graag een juridische opleiding had zien voltooien overleed plots zich de lagere wijdingen liet toedienen om een vaste bron van inkomsten te hebben. Later was hij in dienst van verschillende broodheren, zoals de niet onbesproken Viscontis in Milaan (1353-1361). Zijn gelofte nam Petrarca, net als vele anderen, niet echt ernstig. Giovanni en Francesca, zijn twee onwettige kinderen, vormden daarvan het tastbare bewijs.

petrarca3.jpg

Dwaling

Aan de andere kant herinnerde het overlijden van dierbaren, onder wie Laura en Giovanni, Petrarca aan de vergankelijkheid van het leven op aarde, wat hem naar onthechting deed verlangen. Die vond hij in zijn huisje in Vaucluse in de Provence. In 1302 was vader Petracco, net zoals Dante, Florence om politieke redenen ontvlucht. Na wat omzwervingen (Petrarca is onderweg geboren in Arezzo) vond het gezin een onderkomen in Carpentras, in de buurt van Avignon waar sinds 1309 de pauselijke curie gevestigd was. De vier laatste jaren van zijn leven woonde hij onafgebroken in zijn huis Arquà in de buurt van Padua, dat nu nog te bezichtigen is. Hij wijdde zich er in alle sereniteit aan zijn literaire werk en studie. De eerste kentering kende hij tijdens de beklimming van de Mont Ventoux in 1336, een louterende ervaring die zijn broer niet met hem deelde (ironisch genoeg besloot Gherardo zeven jaar later karthuizer te worden). In iets meer dan 100 gedichten, waarvan de eerste een brugfunctie hebben, zal het geestelijke het dus halen bij de aardse geneugten: in morte di Madonna Laura. Dialoog Door deze tweestrijd herkende Petrarca zichzelf in de Confessiones van Sint-Augustinus. Vandaar dat hij met de kerkvader die ook heen en weer werd geslingerd tussen lichaam en ziel, in Secretumeen tweegesprek aanging. Een soortgelijke relatie had Petrarca met de auteurs uit de klassieke oudheid, van wie hij, zo blijkt uit de inventaris van zijn bibliotheek, een indrukwekkend uitgebreide collectie manuscripten bezat. Van Cicero en Quintilianus (her)ontdekte hij zelfs verloren gewaande codices of tekstdelen. Verwerpelijk vond hij de laat-christelijke overtuiging volgens dewelke Jezus boodschap terug te vinden was in het geschreven woord, en dus ook ante litteram in de klassieken. Petrarca eiste zelf het recht op interpretatie op. Daarom was hij zo gebrand op het verzamelen van manuscripten. Lukte dat niet, dan ging hij ze ter plekke bestuderen. Met deze intellectuele houding legde hij de basis voor het humanisme. Te midden van Petrarcas vele gesprekspartners, tot wie hij zich richtte in zijn Brieven, vond hij zielsverwanten, onder meer in Ovidius, die het in de Metamorfosen ook had over zijn verscheurdheid tussen het goede en het kwade. De autodidact Petrarca ging zich met hen meten in hun moedertaal: in het Latijn had hij een welgesneden pen; hij schreef vlot en genuanceerd. Dit resulteerde onder meer in Africa (1338-1343), een episch gedicht over Scipio en de tweede Punische oorlog (218-201), in navolging van Vergilius Aeneis. Toch overtuigt Africa, opgedragen aan Robert van Anjou, niet. Tot dat inzicht is Petrarca nooit gekomen en, gebogen over de codex van zijn lievelingsauteur, waarin hij in de marge de overlijdensdatum van Laura had ingeschreven, is hij voorgoed ingeslapen.

Herdichten

Dat Petrarca net om zijn gedichten in de lingua volgare de eeuwigheid zou ingaan, zou hij als een nederlaag hebben beschouwd. Volgens hem verliep het schrijfproces van de nugae of nughellae (onbenulligheden) veel moeizamer. Hij bleef schaven aan zijn teksten, een verdere verklaring voor de trage, laborieuze genese van de Canzoniere. Zijn stijlperfectionisme speelde hem hier duidelijk meer parten. Het literaire idioom, het volgare (met als basis het Toscaans), stond nog niet op punt en het canon ontbrak. Petrarca zal op beide een beslissende invloed uitoefenen. Zo gaf hij het sonnet, in 1250 ontstaan aan het hof van Frederik II van Hohenstaufen, een definitieve vorm. Hij bediende zich hierbij van de antithese, die hij overnam uit de scholastische traditie. De antithese was de perfecte uitingsvorm voor zijn gespletenheid. De eerste versregels van "Tegenstrijdigheden" (134), Ik heb geen vrede en ik kan niet strijden, ik hoop en vrees, ik gloei en ben van ijs, zijn emblematisch voor Petrarcas paradoxografie. Petrarcas poëzie vond veel navolging in de 14de en 15de eeuw; de petrarkistische stijl zou tot in de 18de eeuw bepalend blijven. Mettertijd echter ging de inhoudelijke zeggingskracht ervan verloren. Voor de vertaling van de met tegenstellingen doorvlochten sonnetten in Petrarcas verheven en klankrijke taal zochten Stassijns en Van Strijten vier vertalers aan: Ike Cialona, Robert de Does, Frans van Dooren en Joël Schuyver. Van Dooren, merken de samenstellers van de bundel terecht op in hun dankwoord, is een markante pleitbezorger van Petrarca. "Sonnetten en andere gedichten uit 1979", een uitgave die vanaf de derde druk in volume vermeerdert, is zijn tweetalige Petrarca-publicatie, waarvan 24 gedichten in een nieuwe vorm terug te vinden zijn in "De mooiste van". Leg deze selecties naast die van Cialona, "Sonnetten voor Laura", en je hebt net zoals voor Dantes "Komedie" stof voor een boeiende vertaalstudie. Van Doorens Sonnetten bevat overigens ook een deel uit "Trionfi della morte", het relaas van een allegorische reis die Petrarca na Dante zal ondernemen, maar die anders dan de Komedie niet boeit door de ontmoetingen met anderen. Dat is alleen maar zo in die passages waar Petrarca het over zichzelf, over zijn zieleroerselen heeft. Petrarcas dichtvuur begint en eindigt met zichzelf.

PETRARCA

De mooiste van Petrarca, samengebracht door Koen Stassijns en Ivo van Strijten, vertaald door Ike Cialona, Robert de Does, Frans van Dooren en Joël Schuyver, Tielt, Lannoo, 2001,160 blz., ISBN 90-209-4196-8.

Francesco Petrarca, Sonnetten en andere gedichten, vertaald door Frans van Dooren, Amsterdam, Athenaeum-Polak & Van Gennep, 1998 (4 en vermeerderde druk), 171 blz., ISBN 90-253-4171-3. Bron: De Financieel-Economische Tijd 23-01-2002 - Inge LANSLOTS


Welkom bij Clubs!

Kijk gerust verder op deze club en doe mee.


Of maak zelf een Clubs account aan:


Aanbevelingen door leden:

bernard-de-clairvaux starstarstarstarstar

Een geweldige community over de middeleeuwen in al haar facetten. Boeken, tentoonstellingen, steden en discussies met diepgang en humor. Een Vlaams-Nederlandse samenwerking van historisch niveau!