Geplaatst op donderdag 22 augustus 2002 @ 22:43 , 1903 keer bekeken
Met Parzival schreef de Duitser Wolfram von Eschenbach een van de belangrijkste werken uit de Europese middeleeuwse literatuur. Het verhaal speelt tegen de achtergrond van koning Arthur en de ridders van de Ronde Tafel, en voltooit dat andere, maar onaf gebleven meesterwerk uit die tijd: Perceval van Chrétien de Troyes.
PARZIVAL en de Graal behoren tot de grote mythes van Europa, en ook tot de geheimzinnigste, omdat hun oorsprong christelijk noch antiek is. Ze zijn waarschijnlijk afkomstig uit een minder bekende, Keltische traditie. De allereerste tekst over de Graal en de reine dwaas Perceval/Parzival is de Franse roman van Chrétien de Troyes, Perceval ou le Conte du Graal , geschreven in de jaren 1185-1190.

Centraal staat het avontuur waarin Perceval in het Jenzeits-kasteel van de Visserkoning een surreële processie bijwoont. In die processie wordt, achter een bloedende lans, een mysterieuze schaal gedragen door een meisje: de Graal die licht uitstraalt. Perceval is nieuwsgierig, maar verzuimt zijn vragen te stellen: naar wie brengt men de Graal en wat zit er in de Graal? Die twee vragen hadden de verminkte Visserkoning kunnen genezen en zijn ,,waste land'' opnieuw doen opbloeien.
Het verhaal, dat Chrétien situeert in de wereld van koning Arthur, is helaas onvoltooid gebleven. Toch is juist die onvoltooidheid, zoals de Graal zelve, een geschenk uit de hemel gebleken, want daardoor ontstond er een uiterst vruchtbare Graalmythologie en Graalliteratuur die duurt vanaf de twaalfde eeuw tot vandaag.
Niemand weet immers wat de Graal precies is. Bij Chrétien was ze een schaal, maar wat is haar betekenis? Is ze een materiële schat (zoals Hitler moet gedacht hebben: in de jaren dertig gaf hij archeologen de opdracht om in Zuid-Frankrijk te gaan graven naar de Graalschat), is ze een mentale toestand, een symbool voor het menselijke streven naar volmaaktheid?
Direct na Chrétien begonnen Franse auteurs aan hun pogingen om de roman te voltooien, de zogeheten ,,continuations'' en ,,remaniements''. Het was echter een Duitser die, naar eigen zeggen mede dankzij Maister Kristjan (= Chrétien), de roman voor het eerst afwerkte: de beroemde Parzival van Wolfram von Eschenbach, geschreven in de periode 1200-1204. Dit boek zou later de inspiratiebron worden voor de opera van Richard Wagner. De negenduizend verzen van Chrétien werden er bij Wolfram meer dan vierentwintig duizend, verdeeld in zestien boeken of avonturen. Zes van die boeken gaan, zoals bij Chrétien, niet over Perceval/Parzival maar over Gauvain/Gawan: terwijl Parzival het hemelse ridderschap vertegenwoordigt, staat Gawan voor de modale, mondaine ridder.
Wat bij Wolframs Parzival opvalt, zijn het begin en het einde: in de Middelhoogduitse tekst wordt de voorgeschiedenis verteld van Parzivals ouders, Gahmuret en Herzeloyde, en krijgt de roman een einde: Parzival wordt Graalkoning. Hij krijgt een zoon, Lohengrin, de zwaanridder die Antwerpen zal aandoen. Parzival heeft hier ook een halfbroer, Feirefiz, die op het eind met de Graalkoningin trouwt en vader zal worden van de legendarische Pape Jan die in het oosten een christelijk gebied zal stichten (zie ook Eco's Baudolino ). Bovendien stelt Wolfram dat de Graal bewaakt wordt door Tempelridders (wat aanleiding heeft gegeven tot occulte complottheorieën)! Dit zijn allemaal verhalen die hij niet van Chrétien kon hebben.
Wolfram beweert namelijk over een betere bron te beschikken dan Chrétien: Kyot de Provenzal, die ondanks vele wilde en ook wel doordachte hypothesen onbekend is gebleven. Wolfram noemt zelfs de bron van zijn bron: Kyot zou in de graalmysteriën ingewijd zijn door een -- ook al onbekende -- heidense magiër, Flegetanis, die de naam van de Graal in de sterren zou hebben gelezen.
Typisch voor Wolfram is dat hij de Graalwereld en de Arthuriaanse setting tegen een achtergrond van magie en oosterse wijsheid plaatst. Hij deed ook beroep op astrologische en wellicht ook alchimistische begrippen. Een aanwijzing voor dat laatste kan de manier zijn waarop Wolfram de Graal als voorwerp omschrijft. Bij Chrétien was ze nog een schaal (,,een brede, ondiepe schaal,'' volgens de definitie van zijn tijdgenoot Hélinand de Froidmont, en dus zeker nog geen miskelk), bij Wolfram is de Graal een steen, die hij lapsit exillis noemt. Over de lapsit exillis is veel gespeculeerd, zowel in het zotte als in het vroede: is het een lapis ex caelis of steen uit de hemelen (een meteoor, de zwarte steen van de kaäba?) of een lapis elixir (de alchemistische steen der wijzen, tevens levenselixer?), of een lapis ex silice (kiezelsteen)?
Wolfram gaf ook een naam aan vele figuren die bij Chrétien onbenoemd waren gebleven. Zo heet het meisje dat de Graal draagt ,,Repanse de Schoye'', een grove verduitsing van het Franse ,,répandre de la joie'' (vreugde uitstralen). Ook de Graalburcht krijgt een naam: ,,Munsalvaesche'', een vervorming van het Franse ,,mont sauvage'' , dat dan weer de verfransing is van de Romaanse burcht van Wolframs beschermheren, Wildenberc of Wildenberg (en dus niet Montségur, zoals sommige esoterische commentaren beweerd hebben). De verminkte Visserkoning heet Amfortas , wat een vervorming is van het Latijnse woord infirmitas , dat ,,ziekte'' betekent. Zou dit kunnen verwijzen naar de Latijnse bron van Chrétien? Chrétien zegt immers in zijn proloog dat hij de graalroman vertaalde op basis van een boek uit de bibliotheek van zijn opdrachtgever Filips van de Elzas, graaf van Vlaanderen. Dat boek van Filips is nooit teruggevonden.
Over Wolfram von Eschenbach is weinig geweten. Hij zou geen clericus geweest zijn, misschien was hij een heraut, want hij was onderlegd in de heraldiek. Zelf beweerde hij, met zin voor overdrijving, dat hij maar weinig geletterd was en zo arm dat de muizen bij hem thuis van honger stierven. In elk geval was hij voor zijn tijd een heel bijzondere auteur met een persoonlijke stijl, talige humor en soms een onverwachte of duistere metaforiek.
De verrassende dialoog aan het begin van boek IX geeft een goed idee van Wolframs stijl:
,,Doe open.
Aan wie? Wie bent u?
Ik wil binnenkomen in uw hart.
Dan wenst u zich een al te kleine ruimte.
Hoezo? Pas ik er niet goed in? Je zult niet hoeven klagen dat ik mij samenpersen moet. Ik wil je over wondere zaken vertellen.
Ach, bent u het, Vrouw Avontuur? Hoe gaat het met de onverdorvene? Ik bedoel Parzival.''
De vertaling van Beuger probeert Wolframs ruwe eigenheid zoveel mogelijk te respecteren, wat bij het lezen een zekere inspanning vergt. Maar het vertaalwerk is verantwoord, betrouwbaar en gedegen. Het is bovendien de eerste keer dat dit Middelhoogduitse meesterwerk van de wereldliteratuur volledig in het Nederlands beschikbaar wordt gesteld -- met dien verstande dat deze editie een ongewijzigde heruitgave is van Beugers vertaling die in 1986 bij de antroposofische uitgeverij Vrij Geestesleven verscheen. Het is een goede zaak dat zo'n uniek en inspirerend boek weer te verkrijgen is, mooi verzorgd uitgegeven met een harde kaft, stofomslag en leeslint.
Uit de aantekeningen blijkt de invalshoek van de vertaling. Zo wordt het woord ,,Anschevin'' verklaard als ,,van Anschouwe''. Op het eerste gezicht schiet je daar niet veel mee op: wat is Anschouwe dan wel? ,,Anschevin'' is een Duitse vervorming van het Franse Angevin en ,,Anschouwe'' is Anjou , de plaats waarvan Parzival volgens Wolfram afkomstig is. Dat zegt Beuger echter niet. Hij heeft ervoor gekozen Anschouwe te behouden, omdat er dan een andere, mystiekere betekenis naar voren kan komen, namelijk een typisch Wolframse woordspeling met ,,aanschouwen''. Moet kunnen. Maar door de lezing ,,aanschouwen'' zo nadrukkelijk te privilegiëren wordt de lezer wel het spoor naar Anjou onthouden.
Info:
WOLFRAM VON ESCHENBACH, Parzival. Vertaald door Leonard Beuger, Ambo, Amsterdam, 448 blz., 34,9 euro. Bron: De Standaard, Paul Verhuyck, 22/08/2002