Geplaatst op zaterdag 21 september 2002 @ 16:04 , 908 keer bekeken
De apotheose van de Vlaamse miniatuurkunst hoort merkwaardig genoeg chronologisch thuis NA de uitvinding van de boekdrukkunst. Veel oude handschriften dateren van meer dan een kwart eeuw nadat Gutenberg in Duitsland begon te drukken met losse letters; in 1455 verliet de beroemde 42-regelige bijbel zijn atelier. In Aalst was Dirk Martens zeker vanaf 1473 actief als drukker. En toen Martens in 1534 overleed, leek het einde van de verluchte manuscripten nog niet in zicht. Hier moeten wij onze historische beeldvorming dus duidelijk bijstellen.
Handgeschreven anachronisme
Hoe is deze schitterende nabloei te verklaren? Waarom is het handgeschreven verluchte boek geen geruisloze dood gestorven rond 1470? Een gedrukt boek kon kennis toch sneller en vooral goedkoper in veel grotere oplagen verspreiden dan een manuscript? En leverden de drukkers, zeker tot enkele generaties na Plantijn, geen pareltjes van verzorgde drukkunst af? Dan is een handschrift toch een anachronisme als de Amish met hun paard-en-kar in een wereld vol computers?
De verklaring is niet zo eenduidig als we allen meenden. Buiten het opkomende economische centrum Antwerpen en de universiteitsstad Leuven kwam de drukkunst in de Nederlanden eigenlijk niet goed van de grond. Elders liep het niet anders: in Engeland zou William Caxton in 1476 de eerste pers installeren, nadat hij reeds enkele jaren in Brugge als drukker actief was geweest en van daaruit boeken in zijn vaderland importeerde. Boeken bleven nog lange tijd zeer duur. Drukken was een arbeidsintensief en ...langzaam proces. De schitterende stempels en matrijzen die Plantijn bij de beste vaklui bestelde, kostten fortuinen. Als ze goed doorwerkten konden zijn snelste drukkers, door efficiënte taakverdeling, per dag 1250 foliobladen van de pers halen en te drogen hangen. Niet te vergelijken dus met de hedendaagse huizenhoge jumbopersen die honderdduizenden kranten, elk met de omvang van een uit de kluiten gewassen boek, uitspuwen in nauwelijks een paar uren. Maar toch had het contemporaine adagium het bij het rechte eind: "Op één dag wordt gedrukt wat anders op een jaar wordt geschreven." Een dag werk voor een incunabel, tegen een dik jaar en een volledige kudde schapen voor een behoorlijk getijdenboek! Voor deze laatste soort manuscripten gebruikte men bij voorkeur velijn, het prachtige, volmaakte perkament uit de huid van pasgeboren -of nog ongeboren- lammeren, dat ook na vijf eeuwen niets van zijn zachte crèmekleurige textuur heeft verloren. Niet te verwonderen dat je voor een primadonna-manuscript al snel evenveel neertelde als tegenwoordig voor een flinke villa in een exclusieve wijk. Overdreven? In 1480 vroeg een miniaturist voor één miniatuur evenveel als hij betaalde om zijn woning te voorzien van een leien dak. Een volledig handschrift kostte evenveel als een steen, een stenen stadswoning. Toen de spilzieke hertog Jean de Berry in 1416 overleed, werd het verluchten van zijn magistrale "Très Riches Heures" onmiddellijk gestaakt door de roemruchte gebroeders Van Limburg en pas in 1485 onder hertog Karel I van Savoye door Jean Colombe voltooid. Geef toe, als statussymbool nogal wat anders dan een Ferrari!
Bidden en pronken
Hier wringt het schoentje. Een getijdenboek is eigenlijk geen boek in de gewone betekenis. Het valt eerder te vergelijken met een exclusieve schilderijencollectie van een rijke verzamelaar. Dat verklaart waarom zoveel handschriften zo fraai en ongeschonden tot ons zijn gekomen: hoewel zij pasten in de strikt persoonlijke devotie van na de Zwarte Dood, werden zij niet gebruikt voor het dagelijkse lekenbrevier! Dat van Maximiliaan van Oostenrijk en dat van zijn kleinzoon Karel V vormen slechts de uitzondering die de regel bevestigt. Een boek was bovendien méér dan alleen maar een statussymbool. Het werd met grote zorg en respect behandeld, want het was kostbaar door zijn vorm, de gebruikte materialen, maar ook door zijn inhoud. Een boek werd beschouwd als de onvergankelijke woonplaats van de wijsheid. Voor de mensen uit die eeuwen had het iets magisch, iets van toverij. Stel je voor: mysterieuze tekentjes op perkament, waaarvan de boodschap op honderden mijlen afstand of vele eeuwen na de dood van de schrijver haar geheimen prijsgeeft aan de lezer.
Echte bibliofielen haalden de neus op voor papier. Ook al was dat het degelijke, duurzame handgeschepte materiaal uit lompen en niet ons hedendaagse houtvezelpapier, dat al door zijn eigen zuren verteerd wordt op het ogenblik dat het van de persen rolt. De schatrijke Brugse patriciër Lodewijk van Gruuthuse (+1492), ridder van het Gulden Vlies, vertrouweling van twee Bourgondische hertogen en grootste bibliofiel na de hertog, duldde geen enkel gedrukt boek in zijn librije. In zijn afkeer voor het nieuwe medium liet hij incunabelen met de hand op perkament kopiëren en verluchten! Ook Edward IV van Engeland, die wellicht in zijn jeugd tijdens zijn ballingschap in Brugge zijn liefde voor het verluchte handschrift had opgelopen door zijn contacten met Gruuthuse, liet door Caxton gedrukte boeken omzetten in geïllumineerde manuscripten. Landvoogdes Margaretha van Oostenrijk (+1530), de trotse eigenares van o.a. het befaamde "Très Riches Heures" van Jean de Berry, telde in haar bibliotheek van ca. 400 boeken amper 44 gedrukte werken.
Bovendien kon de cliënt het handschrift volledig personaliseren, zelf de inhoud samenstellen, beslissen over de afbeeldingen, zijn portret laten inlassen. Ateliers speelden hierop handig in door breviaria te vervaardigen, zonder op bestellingen te wachten. Zij lieten op de wapenschilden ruimte open voor heraldische of andere eigendomsmerken van de koper, of schetsten figuren, waar dan een portret van de eigenaar en/of zijn vrouw en hun patroonheiligen 'ingevuld' konden worden, of desnoods toegevoegd op afzonderlijke vellen. Zo werd ook in manuscripten die een nieuwe eigenaar kregen de heraldiek aangepast. Na de dood van Lodewijk van Gruuthuse kwam het grootste deel van zijn bibliotheek in handen van de Franse koning Lodewijk XII. Deze liet het wapenschild van Gruuthuse overschilderen en vervangen door de drie gouden lelies op azuren veld van het huis van Valois. Gruuthuses devies "Plus est en vous" (Er steekt meer in u) werd met een dekkende verflaag zoveel mogelijk onzichtbaar gemaakt. Maar zijn persoonlijk kenteken, een mortier die een kanonskogel afvuurt, liet men meestal staan om de randversiering niet te verstoren. Zo zijn een aantal handschriften uit de Parijse Bibliothèque Nationale nog te herkennen als herkomstig van Gruuthuse.
Rond 1500 waren handschriften uit onze streken een internationaal gegeerd exportproduct, net als schilderijen en retabels. In de beginperiode van de drukkunst werd soms zelfs met fraaie gotische letters op perkament gedrukt, zoals je kan zien in het Plantin-Moretus museum. De afwerking met bladgoud en inkleuring geschiedde dan met de hand, als bij een manuscript. Ook incunabelen op papier werden voltooid met handgekleurde initialen en marges, analoog aan handgeschreven folianten. Of men voegde ook hier miniaturen op aparte perkamenten vellen aan het boek toe. Kortom, zeker tot 1550 bootsten de drukkers zoveel mogelijk het uiterlijk van de manuscripten na, tot en met de talrijke afkortingen in de perkamenten handschriften, die bij een gedrukt boek overbodig waren.
Toch is de overweldigende hoeveelheid van de productie alleen al verbazingwekkend: er bleven meer dan 1000 handschriften in de 'Gents-Brugse' stijl bewaard. Dit is slechts een fractie van wat ooit is gemaakt. Een behoorlijk deel zit nog steeds verborgen in privé-verzamelingen, zoals in 1987 bleek op een tentoonstelling in het Keulse Schnütgen-Museum - tevens onze eerste kennismaking met deze zeer late handschriften.
Monsterlijke marginalia
In middeleeuwse manuscripten treft men, naast de hoofdminiatuur vaak een versiering in de marge, soms vrij bescheiden, maar steeds levendig en humoristisch: losse dieren, halfwezens en apen. Een aap die op een trompet blaast, aan zijn achterste krabt, naar een uil uithaalt met een zwaard...
Over deze randversieringen, de drolerieën, en hun betekenis is reeds veel geschreven. In de discussie worden meestal een aantal belangrijke aspecten over het hoofd gezien omdat men zich blind staart op enkele handschriften en zo het totaalbeeld mist. Deze kronkelende monsters, hybride figuren, drollige narren, meerminnen enz. komen immers evenzeer voor in de architectuur, het meubilair, in de kraagstenen van draagbalken, de 'zittertjes' van koorbanken, de edelsmeedkunst, de boekverluchting en de schilderkunst. Zij wijzen op een eenheid van uitbeelding, een relatie tussen de verschillende kunstuitingen en getuigen van een meer dan duizendjarige traditie, gaande van de Keltische miniaturen van vóór de achtste eeuw, tot Bosch en Bruegel ze na 1500 uit de marge halen en hun schilderijen ermee bevolken. Men beschouwt ze meestal als een uiting van een bodemloze, tomeloze verbeelding die in uitweg zocht in hun grotesk karakter. Ze overleven zelfs de Middeleeuwen, tot in renaissance-versieringen in de zeer late handschriften. Tijdens het maniërisme van de zestiende eeuw worden ze in de architectuur overgenomen (of vice versa? ) in kariatiden van deuren of schoorsteenmantels van open haarden zoals in het Louvre. Hoezeer ook de vorm, de inspiratie of de interpretatie wijzigt, de drolerieën overleven alle stijlveranderingen. Dit wijst erop dat ze een fundamenteel diepgaand en blijvend esthetisch gevoel bevredigen, ook al was hun oorpronkelijke betekenis verloren gegaan in de nevelen der tijden en werkten de kunstenaars in een traditie waarvan ze de wortelen niet meer bevroedden.
Dergelijke figuren wekten reeds de ergernis op van de heilige Bernardus van Clairvaux (+1153), wanneer hij fulmineert tegen de overdreven decoratie in handschriften en op gebouwen. Deze hybriden werden beschouwd als symbolen van een heidense, chaotische 'tegenwereld' van demonen, die door Christus' offer verslagen waren, zoals Lucifer na zijn val verbannen werd naar de hel.
In de vorige eeuw zat men er zeer mee verveeld: de drolerieën pasten niet in het geïdealiseerde beeld van de 'vrome' Middeleeuwen. Zo werden heel wat 'zittertjes' van de koorbanken gekapt en vervangen door meer 'passende' beeldengroepjes!
Na 1550 komt er langzamerhand een einde aan het tijdperk van de handgeschreven boeken, voornamelijk door een wijziging in de mode van de statussymbolen. De rijke elite pronkte voortaan liever met dingen die meer openbaar konden bewonderd worden dan het intiemere, gesloten handschrift: kostbare wapenrustingen, schilderijencollecties en -vooral- wandtapijten met zijden en gouden draden. Pronkharnassen en -schilden, wapenrokken en dekkleden voor man en paard werden onvoorstelbaar kostbaar uitgewerkt tot een wel erg ongemakkelijk gala-tenue, dat ook buiten het strijdperk gedragen werd.
Helemaal verdwenen is het luxueuze manuscript echter nooit. Oorkonden voor eredoctoraten, diploma's voor afgestudeerden, worden nog steeds geheel of gedeeltelijk met de hand geschreven. Kalligrafiecursussen kennen meer succes dan ooit. En in 1999 kreeg een Engelse kalligraaf van een Amerikaanse universiteit de opdracht om de hele bijbel te kopiëren op velijn. Vreemd toch, in een tijd waarin het leek of alleen de tekstverwerker nog gotische sierletters of leesbaar 'hand-schrift' produceerde.
Welkom bij Clubs!
Kijk gerust verder op deze club en doe mee.
Of maak zelf een Clubs account aan:
Aanbevelingen door leden:
bernard-de-clairvaux



Een geweldige community over de middeleeuwen in al haar facetten. Boeken, tentoonstellingen, steden en discussies met diepgang en humor. Een Vlaams-Nederlandse samenwerking van historisch niveau!