Heksen in de Middeleeuwen

Geplaatst op zondag 02 juni 2002 @ 23:37 , 4077 keer bekeken

Vanaf de vijftiende eeuw zocht Europa zondebokken voor mislukte oogsten, onvruchtbaarheid, oorlogen en epidemieën. In de Spaanse Nederlanden vatten de brandstapels echter pas goed vuur aan het eind van de zestiende eeuw.

Girl power is nooit aan de Kerk besteed geweest. Integendeel, door de eeuwen heen hebben geestelijke leiders, en met hen een groot deel van de gelovigen, vrouwen met argwaan bekeken. Zoals in de meeste patriarchale samenlevingen stond de vrouw bij ons enerzijds symbool voor de vruchtbaarheid (de moeder) en anderzijds voor de vleesgeworden zonde. Oermoeder Eva droeg die dubbelzinnigheid al in zich. Het is dan ook niet zo vreemd dat de heksen die in onze contreien op het einde van de zestiende en het begin van de zeventiende eeuw op de brandstapel terechtkwamen, hoofdzakelijk vrouwen waren. In de vierde en vijfde eeuw brachten de Germaanse volkeren die zich hier vestigden magische verhalen mee. Zij introduceerden onder meer het geloof in tovenaars, heksen, elfen en kabouters. Vooral die heksen, die een hoofdrol kregen in honderden volksverhalen, boezemden onze voorvaders angst in. Door hun bezweringen zouden vrouwen onvruchtbaar worden, oogsten mislukken en hele veestapels ziek worden. Eeuwenlang deed de Kerk die verhalen als volksgeloof af. Het waren waanbeelden waar maar niet te veel aandacht aan besteed moest worden. Wel zat de clerus nogal met het bijgeloof van het volk én van de lagere geestelijken in zijn maag. De Kerk wilde duidelijk van al die heidense gebruiken en overtuigingen af, maar dat wilde maar niet lukken. Dus werd in de dertiende eeuw van koers veranderd. Hoezo waanbeelden? Heksen bestaan en er moet tegen worden opgetreden. Met de opkomst van de demonologie werden hekserij en aanverwanten plots als een realiteit beschouwd. Scholastische filosofen schiepen 'klaarheid' in de leer van demonen. Verstandige lieden als Albertus Magnus en Thomas van Aquino aanvaardden het bestaan van schadelijke toverij, van mensen die met de duivel vrijen en in een dier kunnen veranderen. Ze schreven nog net niet dat heksen 's nachts op een bezem over het dorp vlogen om kinderen te stelen en die aan de duivel te offeren. Het gevolg was een heksenjacht in de enige echte betekenis van het woord. Een strijd die in het begin samenviel met de vervolging van ketters. Aanvankelijk werden heksen gezien als onschuldige slachtoffers die door de listige duivel waren verleid, maar volgens de demonologen waren ze vrijwillige medeplichtigen van Satan. De heksenleer had vier pijlers: geslachtsgemeenschap met de duivel (een twijfelachtige eer die was voorbehouden voor vrouwen), de satancultus, metamorfose in dieren en toverkunst. De kern van het heksengeloof en meteen het meest afschrikwekkende aspect, was de heksensabbat waarbij vrouwen, en af en toe ook mannen, de duivel vereerden.

PRIESTERS ACHTER TRALIES

De demonologie paste perfect in het heersende vrouwbeeld. De machtige Kerk was immers niet tuk op dames. In tientallen christelijke geschriften wordt de vrouw beschreven als een verleidster die mannen op het verkeerde pad brengt en hen van hun geloof weglokt. En het wordt nog minder flatterend: vrouwen zouden dwaas zijn, babbelziek, opvliegend en labiel. Die visie hadden geestelijken niet zelf bedacht, ze namen haar gewoon over van de wereld om hen heen waar mannen het voor het zeggen hadden. De geestelijke leiders voelden zich vooral bedreigd door de bijzitten die talrijke priesters erop na hielden en die het imago van de Kerk aantastten. Later werden veel meiden van pastoors trouwens van hekserij beschuldigd. Maar al veel vroeger nam de Kerk maatregelen om priesters te behoeden voor de verleidelijke invloed van vrouwen. Biechtstoelen werden bijvoorbeeld van tralies voorzien zodat elke aanraking tussen de biechtvader en zijn biechteling onmogelijk werd. Een schouder om op uit te huilen boden geestelijken in de Middeleeuwen toch al niet. Dat soort kerkelijke ingrepen en richtlijnen sterkten het volk in de overtuiging dat vrouwen, vooral oude vrouwen die de dood en het kwaad verpersoonlijkten, heel wat schade konden aanrichten. Als ze een priester, een volgeling van Christus, in het verderf konden storten, waarom zouden ze dan niet in staat zijn om de oogst te vervloeken? In de jaren dertig van de dertiende eeuw deed paus Gregorius IX er nog een schepje bovenop. Hij benoemde pauselijke inquisitoren die in geval van ketterij tussenbeide konden komen. Zo werd de inquisitie een pauselijke instelling en niet langer de bevoegdheid van de bisschoppen. De geloofsrechtbank vroeg de wereldlijke leiders om hulp en kreeg die ook. De Kerk had daardoor niet langer het monopolie op de vervolging van ketters, heksen en tovenaars. Geleidelijk zou die taak trouwens volledig door wereldlijke rechtbanken worden overgenomen. Niet dat de gewone rechtbanken hekserij tot op dat moment hadden genegeerd. In het oude Vlaamse strafrecht waren ontdarming en verbranding al als straffen voor hekserij opgenomen. Zo is er het verhaal van een vrouw die Diederik van den Elzas tijdens een van zijn tochten door Vlaanderen met water besprenkelde. Korte tijd later werd hij ziek. De vrouw werd opgepakt en zonder pardon verbrand. In de praktijk kwamen heksen er in het huidige Vlaanderen tijdens de veertiende en vijftiende eeuw echter vaak met lichtere straffen af: een boete, geseling, een verplichte pelgrimstocht of (tijdelijke) verbanning. Een vrouw die in 1364 in Gent de melk zou hebben betoverd, moest bijvoorbeeld alleen een geldboete betalen. Het gerecht hield zich in die tijd immers meer met ketters bezig, hekserij was daar maar een uitwas van.

EEN BOK OP DE TROON

De onderdrukking van hekserij op zich is in Europa tussen 1420 en 1430 op gang gekomen. Het begon in de Dauphiné, de Franse en Zwitserse Alpen en de Jura. Griezelige dorpjes in afgelegen gebieden waar het voor vrouwen het gezondst was om hun mond te houden en braaf de was te doen. Anders konden ze wel eens verantwoordelijk gesteld worden voor het uitbreken van pakweg de pest. Andere godsdiensten probeerden trouwens - en doen dat nog steeds - de vrouwelijke helft van de bevolking onschadelijk te maken door meisjes vanaf hun prille jeugd van top tot teen in dikke gewaden te verbergen of hen in huizen met geblindeerde ramen op te sluiten. Beschermd tegen de mannen én tegen zichzelf. In de Nederlanden zou het nog meer dan een eeuw duren voor de heksenjacht in alle hevigheid losbarstte. In de Spaanse Nederlanden werd in 1459 wel een groot proces gevoerd in Arras, de hoofdstad van het graafschap Artois. De beschuldigden waren Waldenzen, die de duivel zouden aanbidden en toverij bedreven. Waldenzen waren volgelingen van Petrus Waldens, een handelaar uit Lyon die in de twaalfde eeuw de armoede had gepredikt. Zijn volgelingen werden door de paus als ketters beschouwd. In handen van daadkrachtige ondervragers bleken ze echter ook nog eens heksen te zijn. Robinet de Vaulx, een kluizenaar uit Langres, werd toen tot bekentenissen gedwongen. Voor hij werd terechtgesteld, noemde hij de namen van een handvol medeplichtigen. Een van hen, een vrouw uit Arras, bekende op de pijnbank dat ze aan de heksensabbat had deelgenomen.Bij de hardhandige ondervraging van een zwakzinnige schilder kwam dan weer aan het licht dat hij ceremoniemeester was geweest op zo'n sabbat, waar de duivel in de gedaante van een zwarte bok op een troon zat en zijn volgelingen hem met obscene handelingen eer betoonden. Vijftien mensen belandden op de brandstapel. Vijftien jaar later kregen ze eerherstel, maar veel hadden ze daar niet meer aan. Gaandeweg begon de pauselijke inquisitie meer op hekserij te focussen. Waren heksen niet de ergste soort ketters? Ze richtten schade aan en begingen een religieus misdrijf omdat ze voor de duivel kozen. En het allerergste was: dat alles deden ze met voorbedachten rade. Het eerste niet te negeren teken aan de wand dat de heksen wel konden inpakken, was de bul van paus Innocentius VII uit 1484. Daarin staat zwart op wit dat hekserij niet langer als een waanbeeld wordt beschouwd. Wie niet in heksen gelooft, is een ketter. Meteen worden ook heksenjagers aangesteld, onder wie Hendrik Kramer en Jacob Sprenger, die respectievelijk in Boven-Duitsland en het Rijnland aan de slag gingen. Hoewel ze heel wat tegenkanting ondervonden van plaatselijke geestelijken, begonnen zij uit alle macht overtreders te bestraffen. In 1486 schreven Sprenger en Kramer "De heksenhamer" of de "Malleus maleficarum", een handleiding voor heksenprocessen. Dat boek zou eeuwenlang het standaardwerk ter zake blijven. Dat "De heksenhamer" het op vrouwen gemunt heeft, blijkt al uit de titel: hadden de auteurs zowel mannen als vrouwen op het oog gehad, dan was de titel "Malleusmaleficorum" geweest. Een groot deel van het boek was ook aan vrouwelijke seksualiteit gewijd en vooral aan de angstwekkende macht die vrouwen daardoor hadden. De heksenhamer is vreemd genoeg ook de bijbel van de hekserij. Sprenger en Kramer puzzelden allerlei volksverhalen in elkaar en voegden daar op het christendom geïnspireerde rituelen aan toe om zo tot een samenhangende leer te komen. In de Nederlanden hadden de pauselijke bul en De heksenhamer niet meteen grote invloed. Maar dankzij de boekdrukkunst werden beide werken heel snel over heel Europa verspreid. De gevolgen konden dan ook niet uitblijven.

EEN GOED BEWAARD GEHEIM

Gaandeweg werden wereldlijke rechtbanken steeds belangrijker in de bestrijding van religieuze misdrijven. En de repressie van hekserij werd steeds bloediger. In de Spaanse Nederlanden besloot Filips II zich samen met de hertog van Alva persoonlijk met de heksenjacht in te laten. Zijn ordonnantie van 1592 betekende voor onze contreien het echte startschot van de vervolgingen. Daarin maakt hij een inventaris van de verschillende soorten hekserij: van echte betoveringen tot waarzeggerij en zelfs hekserij onder het mom van astrologie of wiskunde. Filips II riep de rechters ook op om zware straffen op te leggen. Vanaf dat moment gingen er geregeld vlagen van massahysterie door de Nederlanden die telkens een heleboel vermeende toverkollen het leven kostten. Veel aanleiding was voor zo'n psychose niet nodig: het uitbreken van een ziekte, een aantal onvruchtbare vrouwen in hetzelfde dorp of een overstroming die de oogst verwoestte volstonden. Na de dood van Filips II in 1598 worden de aartshertogen Albrecht en Isabella enthousiast ontvangen in de Nederlanden. Eindelijk een beetje rust, dachten goedgelovige burgers. Maar onder hun bewind zou de heksenjacht een hoogtepunt bereiken. Ze waren streng, maar - dat moet gezegd - rechtvaardig. De aartshertogen wilden strengere straffen voor hekserij, maar eisten ook eerlijke, objectieve processen. Heel langzaam kreeg de mens greep op de wereld door het ontstaan van empirische wetenschap. Maar vreemd genoeg draaide de heksenvervolging net aan het begin van de zeventiende eeuw op volle toeren. Telkens die prille wetenschap tekortschoot en geen antwoord kon aanreiken, werd de verklaring in de werking van duivelse krachten gezocht. Kruidenmengsters en vroedvrouwen waren dan ook voor de hand liggende zondebokken. Vrouwen die vaak al een leven lang het halve dorp van drankjes hadden voorzien, werden plots met de vinger gewezen. Vaak ging het om ongetrouwde vrouwen of weduwen. Die waren immers op zichzelf aangewezen en bleken daardoor makkelijke prooien - alleenstaande, onafhankelijke vrouwen kunnen fatsoenlijke lieden tot op vandaag zenuwachtig maken. Velen hadden niet alleen kennis van de geneeskracht van kruiden, maar hadden ook inzicht in de vrouwelijke cyclus en wisten hoe ze een abortus moesten uitvoeren. En dat in een tijd waarin het bestaan van menstruatie een goed bewaard geheim was. De directe aanleiding voor een heksenproces was vaak een ruzie in het dorp of een gebeurtenis in het dagelijks leven van dorpsbewoners waar ze geen vat op konden krijgen. Zo moest Kael Merrie zich in 1581 in Roermond verantwoorden omdat ze op straat een kind had geknuffeld dat daarna ziek was geworden. Ze bekende echter niets en werd verbannen. Onderweg werd ze door plaatselijke militairen gelyncht en in de rivier gegooid. Een uitzondering was dat niet: vaak was de volkswoede zo groot dat burgers het recht in eigen handen namen. Velen geloofden ook dat hekserij erfelijk was. Jeanne Panne uit Nieuwpoort kwam bijvoorbeeld op de brandstapel terecht jaren nadat ook haar vader was terechtgesteld en haar grootvader van tovenarij was beschuldigd.

HET TEKEN VAN DE DUIVEL

Na een beschuldiging van hekserij, werd de beklaagde opgepakt en ondervraagd. Daarbij was alles gerechtvaardigd - ook dreigementen of de belofte van vrijspraak - want de rechters geloofden dat ook de duivel alle mogelijke listen zou gebruiken om zijn volgelinge vrij te krijgen. Ook de getuigen werden verhoord, en dat leverde meestal een hele rist roddels en vermoedens op. Bovendien was het onderzoek geheim en wist de heks in kwestie dus meestal niet waartegen ze zich precies moest verdedigen. Als de onderzoekers na dat vooronderzoek niet overtuigd waren van de onschuld van de vrouw, werd het menens. Ze moest immers bekennen, want anders kon ze volgens de wet niet veroordeeld worden. En daar bestond een succesformule voor: folteringen. De beulen waren heel inventief in het verzinnen van nieuwe technieken op de pijnbank. Er werd ook nauwkeurig gezocht naar een stigma diabolicum, een duivelsteken. Dat merkteken, dat door de duivel eender waar op het lichaam van al zijn volgelingen zou zijn aangebracht, was ongevoelig en kon niet bloeden. Dus was er maar één manier om het te vinden: al het lichaamshaar van de heks werd afgeschoren en de speurders doorprikten minutieus elke plekje van haar lichaam met naalden. Velen bezweken dan ook onder de folteringen en werden nooit berecht. Wie de folteringen wel overleefde, slaagde er meestal niet in om de lippen stijf op elkaar te houden. En een bekentenis betekende een veroordeling. Achteraf de bekentenis weer intrekken, leverde niets op. Integendeel, dat wees op een tussenkomst van Satan. Wel bestond er een beroepsprocedure bij de Geheime Raad, maar de meeste veroordeelden wisten niet eens dat die bestond. Sommigen konden aan de doodstraf ontsnappen en kregen een andere straf opgelegd, de meesten werden publiekelijk op de brandstapel gezet. Kwestie van potentiële heksen af te schrikken. In sommige streken was de waterproef heel populair. De rechter grote teen van een beklaagde werd aan haar linkerduim vastgebonden. Daarna werd ze, vaak verzwaard met stenen, in het water geworpen. Dreef ze boven, dan was het bewijs geleverd: de duivel had haar geholpen en dus was ze een heks. Verdronk ze, dan was ze tot haar grote opluchting onschuldig. Hoewel Filips II de waterproef al aan het eind van de zestiende eeuw had afgekeurd, bleven verschillende rechters die toepassen. Langzamerhand groeide de overtuiging dat lang niet alle magische verhalen voor waarheid aangenomen moesten worden. De wetenschap won terrein en rationaliteit kreeg meer de bovenhand. Mensen konden wat om hen heen gebeurde steeds beter verklaren. Vooral de vooruitgang op het vlak van geneeskunde deed de brandstapels doven. De recepten van vreemde kruidendrankjes die eeuwenlang van moeder op dochter waren overgedragen, bleken geen duivelse ingrediënten te bevatten. Bovendien kwam er een verklaring voor fenomenen als hysterie en epilepsie die eerder als kenmerken van heksen werden beschouwd. Op 23 oktober 1684 werd Martha Van Wetteren in Belsele op de brandstapel gezet. Algemeen wordt aangenomen dat zij de laatste van vermoedelijk zo'n 250 heksen is die in Vlaanderen werden terechtgesteld. En toen moest de hele vrouwenstrijd nog beginnen.

Bron: Knack, Ann Peuteman, 3 april 2002


Welkom bij Clubs!

Kijk gerust verder op deze club en doe mee.


Of maak zelf een Clubs account aan:


Aanbevelingen door leden:

bernard-de-clairvaux starstarstarstarstar

Een geweldige community over de middeleeuwen in al haar facetten. Boeken, tentoonstellingen, steden en discussies met diepgang en humor. Een Vlaams-Nederlandse samenwerking van historisch niveau!