Geplaatst op zaterdag 05 oktober 2002 @ 22:00 , 440 keer bekeken
Vermits zout in vroegere tijden een strategisch belangrijke stof was, heeft men er steeds om gestreden. In de vroege middeleeuwen waren het vooral de abdijen die eigenaar waren van de salinen of zoutmijnen. Zij lieten het werk echter uitvoeren door arbeiders (d.w.z. lijfeigenen en slaven). Soms waren ze enkel 'rentenier' van een bedrijf en moesten ze opbrengsten afstaan aan de plaatselijke heersers. In het Seilledal waren het de Merovingers die de plak zwaaiden. Zij schonken eigendommen aan hertogen, bisschoppen en abdijen. In die tijd was het wereldlijke en geestelijke gezag ook sterk door elkaar gemengd. Grondeigendom bestond nog niet en heersers gaven 'rechten' om b.v. een hertog toe te laten belastingen te heffen op zout. Het land met alles wat er op stond (en leefde) kon zo worden overgedragen aan een andere heerser. In Venetië was het de Doge (Dux=hertog) die onbeperkt eigenaar was van de kustwateren. De opbrengsten gingen wel naar het paleis zelf en niet naar hem persoonlijk (wat soms moeilijk was om onderscheiden). In Spanje kwamen de koningen, na hun overwinning op de Moren, in bezit van alle eigendommen die ze dan schonken aan kloosters en abdijen. Op dezelfde wijze kwam de zoutwinning aan de monding van de Tiber in 1053 in handen van de St.Pieterskerk (de paus dus) te Rome. Om zeker te zijn van een goede plaats in het hiernamaals werden dikwijls grote schenkingen gedaan aan de kerk. In Polen werden mijnwerkers geëngageerd om de zoutlagen van Bochnia te ontginnen. Zij kregen voorrechten zoals erfrecht van hun functie en bezit van eigen schachten. Dit erfrecht en andere rechten konden echter verkocht worden. Begin 13de eeuw verkocht Jan Zonder Land de zoutbronnen en zoutrechten aan de burgers van de stad Droitwich(GB) tegen een jaarrente van 100 pond. De meeste heersers hadden immers constant een gebrek aan geld. De burgers betaalden een bijdrage door op elk bovengehaald vat zoutoplossing belasting te heffen. Op die wijze werd stilaan het feodalisme afgebouwd en ontstond een burgerklasse met macht(steden). In de 14de eeuw werden de bezitters van pannen 'Salzjunker' genoemd, die een sterk gesloten klasse vormden van soms enkele families. In 1370 waren de 216 Lüneburger pannen evenredig verdeeld over religieuze eigenaars en burgers. 108 pannen behoorden tot de Lüneburgers die het alleenrecht hadden om zout te zieden (enkel voorbehouden aan echte Lüneburgers en geen geestelijken). Het bezit van een aantal pannen gaf toegang tot de stadsraad zodat de macht in handen van de bezittende klasse kwam. Een stad die zout bezat kon alle andere goederen moeiteloos verwerven! Dat zo 'n bezit moest worden verdedigd was logisch en daarvoor was er de 'Siedemeister' die 'Werman'(soldaat) was. Omdat die bodemschatten zo belangrijk waren, werden er wetten uitgevaardigd die er voor zorgden dat de heersers er voordeel mee deden. Zo was er de Sachsenspiegel (1235) die verordende dat alles wat dieper dan een ploegschaar reikte eigendom van de koning was. Waar er nog onafhankelijke zoutproducenten waren, werden die systematisch ondergeschikt gemaakt aan de plaatselijke heersers, zodat stilaan in de middeleeuwen een zoutmonopolie ontstond. In Lotharingen voerde de hertog oorlog tegen zijn buur: de machtige bisschop van Metz voor de belangrijke zoutwinplaatsen Marsal en Moyenvic. Om zijn bezit te beschermen werd begin 14de eeuw de vesting Château-Salins gebouwd. In Oostenrijk werden de zoutmijnen en salinen van Hallstatt, Aussee en Ischl door Maximiliaan I onder één beheer geplaatst nl. 'Kammergut', een soort van 'kamer van financiën', waaruit dan in 1500 de 'Salzkammergut' ontstond. Het zou een echte staat in de staat worden onder de Habsburgers. Deze kamer zorgde voor het innen van de nodige belastingen en administratie in verband met de zoutwinning. De naam van de huidige provincie 'Salzkammergut' in Oostenrijk stamt dan ook uit die tijd. In Italië was er Venetië dat een monopolie bezat op de zoutwinning van Korfou, Cyprus, Dalmatië en Istrië rond 1410. De rijkdom van deze stad is voor een groot deel afkomstig van de zouthandel. Op vele plaatsen in Europa was er een 'aartsbisschop' die zowel de geestelijke als de wereldlijk macht uitoefende(en dus de zoutwinplaatsen bezat). In de 16de eeuw werden onder druk van de reformatie talrijke kloosters met hun bezittingen geconfisqueerd en verkocht. In Engeland was er Hendrik VIII die de gezamenlijke zoutindustrie confisqueerde en verpachtte aan kooplieden uit London. De dertigjarige oorlog had een verwoestend effect op alle industriële activiteiten in Duitsland. In Polen schafte de koning in 1576 het alleenrecht op bodemschatten af en liet grondeigendom vrij. Daarom ondernamen adellijke eigenaars prospecties die dikwijls tot ontdekkingen van nieuwe zoutwinplaatsen leidden. Nadien kocht de koning zich dan weer in, zodat uiteindelijk het monopolie bleef bestaan. In Frankrijk werd in 1550 een ambt opgericht dat zich met de financiële en gerechtelijke zaken van de salinen bezighield n.l. de 'Pardessus'. Zo werden zoutdieven door deze 'Pardessus' tot zware geldboeten en zelfs tot de galg veroordeeld. De beroemdste Pardessus was Nicolas Perrenot de Granvelle, eigenaar van landerijen in Bourgondië, grootkanselier van Vlaanderen en zegelbewaarder van Karel V die hem in 1534 tot Pardessus van Salins benoemde. Nicolas benoemde zijn vader tot plaatsvervanger, daarna zijn schoonzoon Guyon Mouchet die alle belangrijke plaatsen zoals schatbewaarder aan de vertrouwenspersonen van de familie Granvelle overliet. In het midden van de 16de eeuw was de 'Grande Saunerie' een echt leengoed van de familie geworden. Een raadsheer van Filips II hoorde van de slechte zaakvoering der salinen en zette een commissie aan het werk. De inquisitie vatte zijn klachten slecht op en de man werd levend verbrand. Van de middeleeuwen tot ver in de 17de eeuw waren het Italiaanse handelscompagnieën met hun machtige bankiers en kooplieden die dankzij hun handelstechnische kennis en hun kapitaal, aan de hoven het mooie weer maakten. Vooral de Lombarden en de Sienezen, gevolgd door de Florentijnen en Genuezen waren actief en zorgden voor de internationalisering van de zouthandel. Het was immers zo, dat de katholieke kerk het lenen van geld met interest verbood (bijbels verbod), maar de paus had voor de Lombarden een uitzondering gemaakt (in Antwerpen: Lombaardvest-lommerd!) Van Polen tot in Spanje waren in het begin de Bardi en de Peruzzi actief, gevolgd door de Medici. Omdat de staten niet over een eigen bankwezen beschikten, waren het deze bankiers die aan het hof de financiën beheerden, al dan niet voor eigen rekening. Zij waren het die de heersers geld leenden om hun oorlogen te financieren. In de 17de eeuw waren de Hugenoten in Frankrijk aan uitmoording of verbanning onderhevig, waarbij een grote overdracht van bezittingen volgde. Zo hadden zij in Ile de Ré 79% van de salinen in eigendom, daarna waren in La Rochelle in 1714 nog amper 24% in handen van de burgers. Grootgrondbezitters profiteerden van de heersende situatie om hun salinen en domeinen verder te vergroten. Dat men in het vinden van redenen om belastingen te heffen zeer ver ging kan het volgende illustreren: in Frankrijk (Bouin) moest er op uitvoer van zout zes verschillende belastingen betaald worden: 'petit coutume', droit de rive, quart denier, troncage, boutte des sels en bovenop nog de fameuze 'tienden'. Afhankelijk van de inventiviteit van de plaatselijke heersers moesten nog allerhande belastingen betaald worden zoals het 'plankrecht' of de belastingen op het gebruik van een loopplank in een haven! Onderweg tijdens het transport was men dan overgeleverd aan de willekeur van de andere plaatselijke besturen. Op de rivieren zoals de Rhone telde men in 1446, 56 tolplaatsen en op andere rivieren was het niet minder. Dan had je nog het stapelrecht. In 1323 voerde Brugge met toestemming van Lodewijk van Nevers dit in. Alle goederen moesten in de stad verhandeld worden met een Bruggeling als makelaar. Dit bevorderde het 'zakendoen' in de stad en ook het financiële gewin. In 1356-57 moest ook zout op deze wijze verhandeld worden(dit vereiste natuurlijk eerst ontladen van het schip en 'stapelen') omdat de stad dringend geld nodig had. De Hanze beval toen haar handelaars alle zaken met Brugge op te geven en naar Dordrecht uit te wijken. In 1360 zag Brugge zijn fout in en liet het stapelrecht voor zout vallen, waarna de Duitse kooplieden terugkwamen. Ook de stad Mechelen kende het stapelrecht voor zout in die tijd. Kardinaal de Richelieu regelde het zo dat op elke muid zout 35 sols belastingen voor de koning en 10 sols voor hem werden geheven. Deze koninklijke zouttaksen werden in Frankrijk 'Gabelle' genoemd (uit het Italiaans: Gabella en op zijn beurt uit het Arabisch: Qabala-taks op goederen). De Venetiaanse raadsheren wisten in 1423 reeds te vertellen 'Nihil sit utilior utilitas quam utilitas salis' er is geen groter gewin dan belastingen op zout. Regelmatig kwam het in het koninkrijk tot opstanden tegen die 'Gabelle'. In de helft van de 17de eeuw kwam het in Frankrijk overal tot opstanden waar soms legers van 4000 man bij betrokken waren (Nu-Pieds in 1639). In de omgeving van La Rochelle waren er tussen 1589 en 1711, 52 opstanden! InParijs kwam het op 10 Juli 1789 tot een oproer waarbij de tolkantoren werden vernield en de aanzet werd gegeven tot de bestorming van de Bastille en de Revolutie. Het was niet te verwonderen dat daarbij heel wat slachtoffers onder de guillotine vielen onder de edelen, kerkelijke verantwoordelijken en financiële ambtenaren. In 1790 werd dan de gehate Gabelle afgeschaft. Tijdens de opstand van de Nederlanden tegen Philips II en de oorlog die daaruit voortkwam werd zout door Nederlandse schepen uit Portugal en Spanje ingevoerd en werd grof geld daaruit verdiend. Het duurde even voor de Spanjaarden dit doorhadden en ze verboden in 1590 alle handel met Holland. Daarop zeilden de Hollanders naar de Kaapverdische eilanden (de zouteilanden). Ook in de Caraïben haalden zij zout uit de zoutzeeën van Punta de Araya (Caracas-Venezuela) en in 1600 zeilden 30-40 schepen van de Hollandse West-Indische Compagnie met zout naar de haven van Hoorn. Later vernielden de Spanjaarden het Hollandse fort aldaar zodat deze zoutpannen voor hen verloren waren. In de plaats daarvan werden Curaçao en Bonaire de nieuwe zoutwinplaatsen. (Op deze wijze werden de eilanden de 'koloniën' van Nederland). In China was er het keizerlijke monopolie op de zoutwinningen uit bronnen, salinen en mijnen. De keizer verkocht de zoutopbrengst aan een kleine groep kooplui met een vergunning, die ieder het zout naar bepaalde gebieden vervoerden en verkochten. In het begin van de 19e eeuw, onder de heerschappij van de Qing dynastie, hadden inefficiëntie en corruptie tot een geweldige toename van de zoutsmokkel geleid, wat verval en onrust in China tot gevolg had. Nog relatief recent was er in 1930 de fameuze zoutmars in India. Mahatma Gandhi predikte geweldloos verzet tegen de Britse overheersing, en organiseerde met tienduizenden deelnemers een 'zoutmars' van 320 km naar de Indische Oceaan om symbolisch een handvol zout te winnen. Deze betoging werd hardhandig uit elkaar geslagen, en veroorzaakte wereldwijd enorme reacties. Zoutwinning was immers een Brits monopolie. Uiteindelijk bereikte Gandhi hiermee dat in 1947 de onafhankelijkheid werd uitgeroepen. Hoofdstuk uit de in het Mineralogisch Tijdschrift verschenen artikelenreeks over haliet. Haliet. Het witte goud. Ons dagelijks zout nader bekeken. Marcel Swaenen
Welkom bij Clubs!
Kijk gerust verder op deze club en doe mee.
Of maak zelf een Clubs account aan:
Aanbevelingen door leden:
bernard-de-clairvauxEen geweldige community over de middeleeuwen in al haar facetten. Boeken, tentoonstellingen, steden en discussies met diepgang en humor. Een Vlaams-Nederlandse samenwerking van historisch niveau!