Facing van Eyck 1 - De mens

In de cultuur van de middeleeuwen was God alomtegenwoordig. In de 15de eeuw komt daar verandering in. Het humanisme plaatst de mens op het voorplan. Jan van Eyck had op geen beter moment geleefd kunnen hebben. Met zijn interesse in het individu, ontketent hij een radicale omwenteling in de kunst. Niet toevallig was het Lam Gods eeuwenlang gekend onder de naam het retabel van Adam en Eva, omdat de eerste mensen op aarde verbluffend echt zijn voorgesteld. In pose en formaat volgen Van Eycks portretten een vaste formule: personages ten halven lijve, driekwart gewend en tegen een neutrale achtergrond. Met zijn uitgesproken zin voor naturalisme brengt Jan van Eyck de mensen in beeld zoals ze er in het echt uitzagen, dus ook met hun kleine gebreken, een dubbele kin, een stoppelbaard, rimpels of wratten. Niet alleen tijdgenoten zoals Joost Vijd, Jan de Leeuw, kardinaal Albergati en kanselier Rolin, ook heiligen zoals Sint-Franciscus en SintJoris worden afgebeeld alsof de schilder ze in levende lijve zou hebben gekend. Alleen de maagd Maria lijkt aan deze drang naar individualisering te ontsnappen. Voorgesteld als een knappe jonge vrouw, ontdaan van haar aureool, beantwoordt haar uiterlijk aan een gevestigd schoonheidsideaal waaraan niet werd geraakt. Er zit leven in de ogen bij Van Eyck. Ze kijken niet in het ijle maar zijn gefocust. Een fijne lijn voor het ooglid, een juiste plaatsing van de pupil en witte hoogsels voor de vochtige glans brengen de blik in de ogen tot leven. De expressiviteit van de geportretteerde wordt verder versterkt door de houding van zijn handen, die bidden, gesticuleren of iets kostbaars vasthouden. Van Eycks vermoedelijke zelfportret kijkt ons recht in de ogen en spreekt ons aan. Johannes de Eyck me fecit (Jan van Eyck heeft mij gemaakt) luidt de Latijnse inscriptie op de lijst. Ze nodigt ons uit om dichterbij te komen. Het lijkt een momentopname, een snapshot, waarbij de virtuoos gedrapeerde kaproen als bij wonder op het hoofd balanceert, en waarbij de strenge blik tevens de indruk wekt dat Van Eyck zich bewust was van zijn prominente plaats in de geschiedenis van de schilderkunst.