Facing van Eyck 4 - Licht

Jan van Eyck schildert geen vormen, hij schildert het licht. Met een extreem doorgedreven spel van licht en schaduw geeft hij aan figuren en voorwerpen hun driedimensionale vorm. Meer zelfs, de kleuren lijken het licht te absorberen, te breken of te weerkaatsen, zodat de aard, de textuur en de eigenschappen van elk materiaal waarneembaar worden. De koperen kroonluchter in het slaapvertrek van Arnolfini is een demonstratie van vlotte verftoetsen, kleurschakeringen, helwitte hoogsels en flinterdunne penseelstreken. De speling van het licht is buitengewoon accuraat. Door het venster links valt zomers zonlicht binnen. Er is een kaars die brandt, een andere is uit. De opgeblonken luchter steekt af tegen de egale grijze muur, waarop de schilder signeerde: Johannes de Eyck fuit hic, 1434. De blikvanger van dit schilderij is de bolle spiegel, die het hele interieur reflecteert. We zien de kroonluchter terug, magistraal geschilderd met lichte verftoetsen. Maar Van Eyck gaat nog een stap verder. De spiegel toont ook de ruimte waarin wij ons bevinden. Er staan twee figuurtjes, van amper een centimeter groot, de ene in het blauw, de andere in het rood. Het schilderij, de spiegel en onze wereld bevinden zich in een visuele dialoog. Jan van Eyck leert ons verder kijken dan het schilderij. Zijn stenen beelden zijn drogbeelden, die loskomen van het paneel. Ze lijken tastbaar, steken uit en worden weerspiegeld in de zwarte gepolijste steen achter hen. De val van het licht en de schikking van de ruimte maken van deze voorstelling iets irreëels. Op magistrale wijze toont Van Eyck dat hij met verf een illusie kan creeren van iets dat niet is wat het lijkt. Het licht in een kerk is goddelijk, al lijkt het zo natuurlijk. Landschappen zijn atmosferisch belicht en rivieren weerspiegelen de boten op het water, de gebouwen en het groen van de oevers. Met olieverf en glacislagen lichten de kleuren op. De toeschouwer bekijkt niet, maar betast de zachtheid van fluweel, de gladheid van gepolijst marmer, het pluizige van een wollen tapijt, de hardheid van geel koper en de glinstering van goudbrokaat. Van Eyck etaleert zijn technische virtuositeit alsook zijn geniaal observatievermogen. Het water van een fontein spat op in kleine druppels. In een vaasje valt het licht door het glas, zonder het te breken. Het staat symbool voor de maagdelijkheid van Maria. Parels en edelstenen breken het licht. Van Eyck toont ons de echte wereld en kijkt ons recht in de ogen. Zijn schilderijen komen tot leven. Zo schreef de Gentse humanist Lucas de Heere al 1565: Het zijn spiegels, geen geschilderde taferelen.