Blog
Geplaatst op zaterdag 29 januari 2011 @ 13:47 door Calamandja , 1597 keer bekeken
Tussen de verheven oudheid en de levendige nieuwe tijd ligt een tijdperk dat niet meer waard is dan de naam ”middeleeuwen”. Tenminste, zo staat het in de boekjes en zo leeft het in de hoofden van veel wetenschappers. Middeleeuws is synoniem voor wreed, onbeschaafd én christelijk.
De Engelse wetenschapshistoricus James Hannam stelt op elegante wijze misvattingen over de middeleeuwen aan de kaak. Hij laat zien dat grote wetenschappers zoals Galilei, Newton en Copernicus niets zouden hebben kunnen uitrichten zonder het noeste werk van hun voorgangers. De moderne wetenschap is niet het gevolg van een radicale revolutie in de 16e eeuw, maar de uitkomst van een voortgaande ontwikkeling waarin ook de middeleeuwen een onmisbare plaats hebben.
Dat er toch zo’n zwartgallig beeld van die vele eeuwen is ontstaan, komt door de lasterpraat van de humanisten van de renaissance. Zij grepen graag terug op de Griekse en de Romeinse oudheid, en maakten daarom de Europese middeleeuwse cultuur belachelijk. Hun benadering vindt tot vandaag de dag toe aanhangers. De vooroordelen zijn helaas onuitroeibaar.
Er zijn ten minste twee dingen die me bijblijven na het lezen van dit boek. Ten eerste laat Hannam zien wat voor een wonderlijke, complexe en andere wereld de periode van de middeleeuwen was. Astrologie, magie, godsdienst, wetenschap en geneeskunde vormden een onontwarbaar geheel. Mensen die we kennen vanuit de kerkgeschiedenis (bijvoorbeeld Bellarminus, Servet en Melanchthon) blijken verrassend genoeg ook andere dan alleen theologische interesses te hebben gehad.
Hannams beschrijvingen van de medische praktijken doen je trouwens de adem in de keel stokken: „Cardano’s succes als medicus was vrijwel geheel te danken aan zijn filosofie van niet-ingrijpen. Zijn collega’s martelden hun patiënten met een gruwelijk regime van aderlatingen, laxeermiddelen en drankjes die met zekerheid de constitutie van zelfs het meest geharde type ondermijnden.”
Ten tweede maakt Hannam duidelijk dat de rol van de kerk en van het christelijke geloof volstrekt niet zo negatief was als veel critici willen doen geloven. De mening dat de kerk de wetenschap in de middeleeuwen zou hebben dwarsgezeten door de mensen dom te houden, verwijst hij overtuigend naar het rijk der fabelen. Niet de kerk, maar de geschriften van de oudheid vormden de belangrijkste hinderpaal voor de voortgang van de wetenschap.
Het laatstgenoemde punt geeft dit boek een subtiele actualiteit. Met alle kritiek die er ook nu weer is op de (rooms-katholieke) kerk en het beeld van het christendom als een religie van voorbije tijden, kan dit boek zijn diensten bewijzen. Het is niet als apologetisch werk geschreven, maar de goedkope kritiek op het christendom alsof het een ondoordacht bijgeloof is, wordt met Engelse humor en hoffelijkheid ontkracht.
Hier en daar zijn er oneffenheden. De bewering dat Calvijn wilde dat Servet zou worden verbrand en niet onthoofd, is onjuist. Verder ontbreekt in het boek iedere vorm van aandacht voor de taalkunde. De focus ligt geheel op logica, wiskunde, natuurkunde en chemie. Terwijl juist in de taaltheorie de middeleeuwers een geweldige prestatie hebben geleverd. Ook de vertaler heeft soms een steek laten vallen. Hij spreekt over de aristotelische begrippen van substantie en toeval, in plaats van over substantie en accident.
Niettemin – dit boek is een topper. Zo zouden alle geschiedenisboeken eruit moeten zien. Het verenigt een aantal eigenschappen in zich die als combinatie zeldzaam zijn – erudiet, bevlogen, evenwichtig en bij tijden zeer komisch. Voor theologen, historici, studenten maar ook voor scholieren een echte aanrader.
Gods filosofen. Hoe in de middeleeuwen de basis werd gelegd voor de moderne wetenschap, James Hannam; uitg. Nieuw Amsterdam, Amsterdam, 2010; ISBN 978 90 4680 791 0; 448 blz.; € 29,95.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te mogen plaatsen. Klik hier om in te loggen.
Reacties
Er zijn nog geen reacties geplaatst.