Blog
Geplaatst op zaterdag 22 december 2012 @ 19:28 door Calamandja , 2130 keer bekeken
In de berichtgeving over de ‘Arabische Lente’ werden de politieke leiders uit de regio vaak aangeduid als ‘middeleeuwse dictators’. Volgens Frank Tang, auteur van Een kleine geschiedenis van de Middeleeuwen, zegt dit meer over onze onwetendheid over de Middeleeuwen dan over de regeerstijl van de heersers uit die tijd:
Tijdens de Afrikaans-Arabische top van oktober 2010 kwamen de staatshoofden uit de regio in het Libische Sirte bijeen voor een gezellig onderonsje. Op dat moment leek er nog geen vuiltje aan de lucht, maar binnen een jaar bracht een reeks opstanden een aantal van de aanwezige leiders ten val. Ben Ali in Tunesië, Mubarak in Egypte, Khadaffi in Libië en Saleh in Jemen moesten het veld ruimen. In de berichtgeving over wat toen nog hoopvol de ‘Arabische Lente’ werd genoemd werden Khadaffi en zijn kornuiten dikwijls aangeduid als ‘middeleeuwse dictators’. Dictators waren het inderdaad, maar hoezo ‘middeleeuws’?
Immers, achter de term gaat het idee schuil dat het overgrote deel van de heersers uit de Middeleeuwen wreed en gewelddadig was, dat het schurken waren, die hun eigen volk onderdrukten en uitpersten. Maar dat niet alleen. Het gebruik van de term veronderstelt ook dat zo’n manier van regeren toentertijd de norm was, dat die algemeen aanvaard was, en daarom tekenend voor de periode, die als achterlijk, barbaars en primitief wordt gezien.
Zowel de theorie als de praktijk van het middeleeuwse koningschap geven echter een ander beeld te zien. De in de Middeleeuwen overheersende theorie was dat de koning was aangesteld door God. Als de ‘gezalfde des Heren’ was hij onschendbaar en verheven boven zijn onderdanen. Dit gaf hem veel gezag, maar geen onbeperkte, absolute macht. Juist omdat hij zijn macht van God had gekregen, werd de koning geacht er voorzichtig mee om te springen. Hij was er voor het volk, het volk niet voor hem. De koning moest zorgen voor vrede en gerechtigheid; hij moest de armen, weduwen en wezen beschermen en de kerk verdedigen tegen haar vijanden.
Intussen mocht hij zich niet laten verleiden tot hoogmoed. De belangrijkste koninklijke deugd was nederigheid. De koning moest er van doordrongen zijn, dat hij net als andere mensen naakt werd geboren en net als zij bij zijn dood zou terugkeren tot stof. Op dat moment zou hij zich tegenover God moeten verantwoorden. Juist vanwege zijn verheven positie zou hij strenger worden berecht dan andere mensen: ‘hooggeplaatsten wacht een streng oordeel’, aldus een vaak aangehaald bijbelcitaat. Het koningschap was, kortom, een zware last, niet iets om nou echt naar uit te kijken. Dát was de boodschap die grote middeleeuwse theologen als de kerkvader Augustinus, paus Gregorius de Grote en Thomas van Aquino erin hamerden.
Met een koning die zijn macht misbruikte, zou het volgens genoemde theologen slecht aflopen. En niet alleen ná zijn dood. Een tiran, want zo werd een onrechtvaardige heerser in die tijd genoemd, liep grote kans ook al tijdens zijn leven zijn verdiende loon te krijgen. Nooit vergat men de koning ervoor te waarschuwen dat hij onvermijdelijk een afschuwelijk einde zou kennen als hij als een dwingeland zou heersen. Als zijn onderdanen hem al niet een kopje kleiner zouden maken, zou hij een vreselijke, smerige ziekte oplopen of levend worden opgevreten door de ratten.
Ook in de praktijk was de macht van de koning beperkt. De relatie tussen de koning en de adel was gebaseerd op de vazalliteit. De koning was de hoogste leenheer van het land en stond aan de top van de feodale piramide. Men werd leenman of vazal door een eed van trouw af te leggen aan de leenheer, maar deze trouw was wederzijds: beide partijen hadden rechten en plichten. Als een van de partijen zich niet aan de afspraken hield, kon de ander de overeenkomst eenzijdig opzeggen; niet alleen de leenheer, maar ook de leenman. Dit maakte de koning tot een primus inter pares (eerste onder zijns gelijken). Hij moest rekening houden met de belangen van zijn voornaamste vazallen; hij kon hun adviezen niet ongestraft in de wind slaan en zeker niet hun rechten of eer schenden.
In de Siete Partidas, een Spaanse wetboek uit de dertiende eeuw, wordt bijvoorbeeld erkend dat een vazal het recht heeft de trouw aan zijn heer op te zeggen, wanneer die hem zonder gegronde reden probeert te doden, zijn vrouw onteert of hem zomaar zijn bezittingen afneemt. Zulke ideeën werden in de praktijk ook toegepast. Edelen die meenden door de koning te kort te zijn gedaan namen niet zelden de wapens tegen hem op. Ze leverden strijd totdat ze in de ogen van de wereld voldoende genoegdoening hadden gekregen om hun eer te redden. Meestal bleef het bij het plunderen van koninklijke landerijen, waarvan de horige boeren van het kroondomein de voornaamste slachtoffers waren. Soms ging men echter verder. Door gezamenlijk op te treden wisten de edelen, in samenwerking met de hoge geestelijken van het land, in sommige gevallen de koning van de troon te verdrijven. In de geschiedenis van vrijwel alle Europese koninkrijken komen voorbeelden van zulke afzettingen voor.
De macht van een middeleeuwse koning was beperkt, zeker vergeleken met die van de absolute koningen uit de Vroegmoderne Tijd. Het was zeker geen algemeen aanvaard principe dat de heerser zich als een schurk mocht gedragen. Dat wil uiteraard niet zeggen dat koningen per definitie goed, rechtvaardig en verantwoordelijk waren of dat er geen heersers bestonden die hun volk onderdrukten en het land te gronde richten door het najagen van de eigen waandenkbeelden. Maar het is evenmin waar dat koningen stuk voor stuk tirannen waren. Het etiket ‘middeleeuwse dictators’ voor de onderdrukkers uit onze eigen tijd zegt daarom vooral iets over onze onwetendheid over de Middeleeuwen.
Hetzelfde geldt voor veel andere vermeende zwarte bladzijden uit de middeleeuwse geschiedenis: het bijgeloof, de inquisitie, de martelpraktijken, de kwakzalverij, de alom tegenwoordige stank en vuiligheid. In alle gevallen is er op zijn minst sprake van sterke overdrijving, zo niet van een ernstig misverstand.
Wat niet betekent dat de periode een gouden tijd was, een verloren paradijs. Er wás veel geweld, er bestónd veel armoede, ziekte en smerigheid. Bijgeloof, onverdraagzaamheid en onwetendheid kwamen veel voor. De Middeleeuwen wáren in veel opzichten barbaars, gewelddadig en primitief. Dat lijdt geen twijfel. Maar vermoedelijk waren ze dat niet meer dan de Oudheid of de Vroegmoderne Tijd. Helemaal lijkt het onvoorstelbaar dat ze agressiever, egoïstischer en krankzinniger waren dan wat misschien wel de meest barbaarse van alle tijden uit de geschiedenis is, de tijd waarin wijzelf leven.
~ Frank Tang
Je moet ingelogd zijn om een reactie te mogen plaatsen. Klik hier om in te loggen.
Reacties
Er zijn nog geen reacties geplaatst.